H 1: Woordenschat

Thema 6 Hobby's
1 / 43
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 6 Hobby's

Slide 1 - Slide

START

Slide 2 - Slide

Lezen

Thema 6 Hobby's
blz 86

Slide 3 - Slide

Lezen en maken
Opdracht 1
bladzijde 88 t/m 91

Slide 4 - Slide

Maken
Opdracht 2
bladzijde 92 t/m 94

Slide 5 - Slide

Hoofdstuk 1
Woordenschat

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
In deze les leer je:

- Ik ken de betekenis van de themawoorden over hobby's.
- Ik begrijp wat overdrijvingen zijn.

Slide 7 - Slide

Lezen
Opdracht 1: Themawoorden leren
bladzijde 95 en 96

Slide 8 - Slide

Flitskaarten
Zoek de juiste betekenis bij het juiste woord.
. Klassikaal
. Tweetallen

Slide 9 - Slide

Maken
Opdracht 2: Het juiste themawoord juist gebruiken 
bladzijde 97 t/m 99

Slide 10 - Slide

Maken
Opdracht 3: De betekenis van themawoorden begrijpen
Opdracht 4: Zoek de juiste kleur
bladzijde 99 t/m 101

Slide 11 - Slide



Pak je telefoon en log in.

Slide 12 - Slide



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Iets wat je doet of kunt doen.
A
Creatief
B
Het evenement
C
De activiteit
D
De hobby

Slide 13 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Goed zijn in het maken of bedenken van nieuwe dingen.
A
De hobby
B
Creatief
C
De interesse
D
Ontspannen

Slide 14 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Iets wat je graag doet in je vrije tijd.
A
Ontspannen
B
Het talent
C
De vrije tijd
D
De hobby

Slide 15 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Heel rustig en je prettig voelen.
A
De vrije tijd
B
Ontspannen
C
Zich vermaken
D
De activiteit

Slide 16 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

De tijd waarin je vrij bent om te doen wat je zelf wilt.
A
De vrije tijd
B
De activiteit
C
De club
D
Creatief

Slide 17 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Een groep mensen waarvan je lid kunt worden die dezelfde sport of hobby hebben en die hiervoor regelmatig met elkaar afspreken
A
Het evenement
B
De hobby
C
De interesse
D
De vertraging

Slide 18 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Een georganiseerde gebeurtenis met een groot publiek.
A
De interesse
B
Ontspannen
C
Het talent
D
Het evenement

Slide 19 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Iets waar je meer over wilt weten.
A
De interesse
B
Het talent
C
De vrije tijd
D
Zich vermaken

Slide 20 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Iets waarvoor je aanleg hebt, waardoor je er snel goed in kunt worden.
A
Zich vermaken
B
De activiteit
C
De club
D
Het talent

Slide 21 - Quiz



Welk themawoord hoort bij de omschrijving?

Plezier hebben.
A
Zich vermaken
B
De club
C
Creatief
D
Het evenement

Slide 22 - Quiz

Lezen
Uitleg 2: De overdrijving
bladzijde 101

Slide 23 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Slide 24 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:


Figuurlijk taalgebruik:


Slide 25 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.


Figuurlijk taalgebruik:






Slide 26 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:






Slide 27 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:





Slide 28 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:

Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.




Slide 29 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:

Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.

Els doet niets anders dan leren.


Slide 30 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:

Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.

Els zit alleen maar te leren.


Slide 31 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:

Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.

Els zit alleen maar te leren.


Er wordt niet bedoeld dat ze alleen maar aan het leren is. hij kiespijn heeft.

Slide 32 - Slide

Verschil tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk taalgebruik:

Er wordt bedoeld wat er staat.

Peter zit al 3 uur te leren.
Figuurlijk taalgebruik:

Er wordt iets anders bedoeld wat er staat.

Els zit alleen maar te leren.


Er wordt niet bedoeld dat ze alleen maar aan het leren is. hij kiespijn heeft.
Er wordt bedoeld dat 
ze veel aan het leren is.

Slide 33 - Slide

De overdrijving
Figuurlijk taalgebruik.

Als je iets overdrijft, maak je het groter, mooier of erger dan het werkelijk is.

"Het is nog nooit zo'n mooi weer geweest".

Slide 34 - Slide

Maken
Opdracht 5: Overdrijvingen herkennen en uitleggen.
bladzijde 102

Slide 35 - Slide

Maken
Opdracht 6: Vergelijkingen herkennen en opschrijven.
bladzijde 103 en 104

Slide 36 - Slide

Afsluiting


Pak je telefoon.

Slide 37 - Slide



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

De tafel is zo zwaar als een huis.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 38 - Quiz



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

De weg is 100 meter lang.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 39 - Quiz



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

Jasper is zo groot als een reus.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 40 - Quiz



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

Ik heb het wel miljoen keer verteld.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 41 - Quiz



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

Ik heb 10 dingen te doen vandaag.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 42 - Quiz



Kies per zin of de zin een overdrijving is of niet. 

De auto was zo heet dat je een ei op de motorkap kon bakken.
A
Geen overdrijving
B
Wel een overdrijving

Slide 43 - Quiz