NK, Kapitel 9, Periode 2, les 3 pers.vnw in 3e naamval
Willkommen,
heute ist Montag
der 23. Oktober
Willkommen HM21 + HM22
heute ist Montag
der 19. Februar 2024
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Willkommen,
heute ist Montag
der 23. Oktober
Willkommen HM21 + HM22
heute ist Montag
der 19. Februar 2024
Slide 1 - Slide
Lernziel(e)
1. Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat het betekent als deze in de 3e naamval staat.
Slide 2 - Slide
Studiewijzer periode 2
Slide 3 - Slide
Programma:
* Uitleg nieuwe grammatica
* huiswerk nakijken
* zelfstandig aan het werk
Slide 4 - Slide
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Slide 5 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval
Slide 6 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord:
vervangt een persoon, personen, dieren of voorwerpen
de man = hij
Marieke = zij
mijn ouders = zij mv
Slide 7 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord
1e naamval (onderwerp)
Nederlands Duits
ik ich
jij du
hij/zij/het er/sie/es
wij wir
jullie ihr
zij/U sie/Sie
wie wer
Slide 8 - Slide
voorzetsels die de 3e naamval krijgen:
aus uit
bei bij
mit met
nach naar (bij steden, landen)
seit sinds
von van / door (bij personen)
zu naar (bij personen)
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord
3e naamval (meewerkend voorwerp)
1e naamval 3e naamval
ich mir
du dir
er ihm
sie ihr
es ihm
wir uns
ihr euch
sie/Sie ihnen/Ihnen
wer wem
"met jij is het altijd leuk"
-> met jou = meewerkend voorwerp,
in het Duits: Mit du -> mit dir
Slide 11 - Slide
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
wer
Sie
Koppel de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 3e
ihr
mir
dir
euch
uns
ihnen
Ihnen
wem
ihm
ihm
Slide 12 - Drag question
Wat is 'hij' in de derde naamval?
A
mir
B
uns
C
ihm
D
ihr
Slide 13 - Quiz
Wat is 'wij' in de derde naamval?
A
ihnen
B
euch
C
uns
D
Ihnen
Slide 14 - Quiz
Wat is 'jij' in de derde naamval?
A
wem
B
ihr
C
mir
D
dir
Slide 15 - Quiz
Wat is 'ik' in de derde naamval?
A
mir
B
euch
C
ihr
D
ihnen
Slide 16 - Quiz
Wat is 'jullie' in de derde naamval?
A
Ihnen
B
euch
C
wem
D
ihm
Slide 17 - Quiz
Wat is 'u' in de derde naamval?
A
ihnen
B
euch
C
uns
D
Ihnen
Slide 18 - Quiz
Vertaal de voorzetsels
met
uit
van, door
bij
sinds
na, naar
naar (bij personen)
mit
nach
bei
seit
zu
aus
von
Slide 19 - Drag question
We hebben twee vertalingen voor 'naar': zu of nach. Welke gebruiken we als we willen zeggen dat we naar iemand toe willen gaan? Voorbeeld: Ich gehe zu dir of Ich gehe nach dir?
A
zu dir
B
nach dir
Slide 20 - Quiz
Na "aus" verandert "ich" in...
Slide 21 - Open question
Jona ist nach ...(ons) an der Reihe.
Slide 22 - Open question
Wir haben das von ...(u) bekommen.
A
Ihnen
B
ihnen
C
sie
D
euch
Slide 23 - Quiz
Welke hoort er niet bij?
A
Durch
B
Bei
C
Nach
D
Zu
Slide 24 - Quiz
Ich mache den Kuchen bei ... (haar)
A
sie
B
ihm
C
ihr
D
ihnen
Slide 25 - Quiz
Na "mit" verandert "er" in ...
Slide 26 - Open question
Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.
Slide 27 - Quiz
Huiswerk nakijken
1. Maak de opdrachten bij de Kurzgeschichte.
2. Klaar? Leer de woorden van K9 via Study-go of slim stampen.
Slide 28 - Slide
Zelfstandig aan het werk
1. Maak van Kapitel 9, E Grammatik
Aufgabe 18, 19, 20 en 21
2. Klaar? Leer de woorden van K9 via Study-go of slim stampen.
Slide 29 - Slide
Zelfstandig aan het werk: K8
1. Maak van Kapitel 8, A Sehen
Aufgabe 1 + 2 online
2. Maak van Kapitel 8, B Wortschatz
Aufgabe 3, 4, 5, 6, 7, 10\
3. Schrijf de woorden van K8 Niederländisch -Deutsch linker kolom in je schrift (de laars t/m moeten)
Slide 30 - Slide
Hausaufgaben
1. Maak van Kapitel 9, E Grammatik
Aufgabe 18, 19, 20 en 21
2. Klaar? Leer de grammatica A+B van Kapitel 9
Slide 31 - Slide
Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat het betekent als deze in de 3e naamval staat.
Slide 32 - Slide
Ben je goed voorbereid voor de toets van Kapitel 6?