wk 10: grammatica werkwoordsvormen en zinsdelen

timer
15:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

timer
15:00

Slide 1 - Slide

GRAMMATICA

Slide 2 - Slide

Lesdoelen:

  • Je kent de 3 werkwoordsvormen en kunt ze aanwijzen in een zin.
  • Je weet waaruit het werkwoordelijk gezegde bestaat en kunt deze aanwijzen in een zin.
  • Je weet hoe je het onderwerp kunt vinden in een zin en kunt dit zinsdeel aanwijzen.
  • Je weet hoe je zinnen in zinsdelen moet verdelen.


Slide 3 - Slide

Tekst
De persoonsvorm (pv)

- tijdproef (tijd veranderen)
vb Hoe gaat het vandaag?
      Hoe ging het vandaag?

- getalproef (onderwerp qua aantal veranderen)
vbWij gaan naar school
     Ik ga naar school

- vraagzin (maak de zin vragend, 1e ww in de zin is de pv)
vb Wij gaan naar school
      Gaan wij naar school? 

Is het al een vraagzin? Zoek dan het 1e ww in de zin op.
 vb     Hoeveel weken ga jij op vakantie?

Het voltooid deelwoord (vdw)

- Er staat altijd een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden in de zin. 
Ik heb de toets zojuist gemaakt.
Is zij alweer naar huis gegaan?
Word jij morgen geopereerd?

- het woord begint 'vaak' met ge-, be- of ver-. 

vb gemaakt, beloofd, verlopen








De infinitief (inf)

- dit is het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd

- kan nooit de pv zijn (dus mag niet veranderen bij een proef)

-  na 'te' volgt altijd de inf


vb Wij gaan vanmiddag een eind wandelen.

vb Ik kan het horloge proberen te maken







Slide 4 - Slide

Ik heb de kluiscode (veranderd).
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 5 - Quiz

Ben jij gisteren te laat op school (gekomen)?
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 6 - Quiz

Ik (beantwoord) jouw mail zodra ik thuis ben.
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 7 - Quiz

Heb jij het tijdstip nog (kunnen) veranderen?
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 8 - Quiz

Heb jij het tijdstip nog kunnen (veranderen)?
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 9 - Quiz

Wat voor een bedrag (heb) jij gedoneerd?
A
pv
B
vdw
C
inf

Slide 10 - Quiz

Opdracht blz. 89 klassikaal maken/nakijken





  1. heb
  2. gelezen
  3. heeft
  4. onderzocht
  5. is
6. zal
7. afleiden
8. kan
9. gebruiken
10. leert 

Slide 11 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen

De meeste jongeren bezoeken liever geen musea.

In de Amsterdamse trams mogen de passagiers niet telefoneren.

Waarom bergen die meisjes hun telefoon op in hun kluisje?

Morgen halen mijn ouders onze nieuwe hond op uit het asiel. 








Slide 12 - Slide

Opdracht maken (individueel)







blz. 90 opdracht 2a zin 1 t/m 5
blz. 91 opdracht 3 zin 1 t/m 6
blz. 92 opdracht 4a en 4b
blz. 93 opdracht 5 (onderstreep het onderwerp)
Lees de theorie op blz. 93 'zin en zinsdeel'
blz. 93 opdr 6 (samen maken)
blz. 94 opdr 7 (samen maken)
blz. 96 opdr 10



blz. 90 opdracht 2a zin 5 t/m 8
blz. 91 opdracht 2b
blz. 91 opdracht 3 zin 5 t/m 8
blz. 92 opdracht 4b
blz. 93 opdracht 5 (onderstreep het onderwerp)
Lees de theorie op blz. 93 'zin en zinsdeel'
blz. 94 opdr 8 (alleen a, b en c)
blz. 96 opdr 10


Wat niet af is, is huiswerk voor de volgende les (morgen)

Slide 13 - Slide

Leg je schrift open zodat het huiswerk gecontroleerd kan worden. 
timer
15:00

Slide 14 - Slide

GRAMMATICA

Slide 15 - Slide

Lesdoelen:

  • De leerstof van blok 4.1 wordt in deze les herhaald.
  • Je kunt zinnen verdelen in zinsdelen
  • Je weet hoe je het wwg en ond kunt vinden in een zin
  • Je weet de drie werkwoordsvormen en kunt ze herkennen in een tekst. 

4 april 2-toets taalverzorging hoofdstuk 4 en 7.


Slide 16 - Slide

                       opdracht 1

  • Open de tekst die je in de mail hebt gekregen.
  • Onderstreep alle ww in het document.
  • Noteer de ww in je schrift en schrijf de juiste werkwoordsvorm erachter (pv/vdw/inf)

(doc tekst nu.nl woordsoorten herkennen)




                          opdracht 2

  • Open een lege presentatie in Google. Jij bent nu even de docent en moet morgen in groep 8 een les geven over onderstaande leerstof. Maak de presentatie. 
- Hoe kun je zinsdelen herkennen?
- Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
- Op welke 3 manieren kun je een persoonsvorm vinden? 
- Hoe vind je het onderwerp? 




Slide 17 - Slide