Woordenschat H4+5 deel II

Welkom!
  • Neem plaats, leg je spullen op tafel en je tas op de grond. 
  • Telefoons in de telefoontas.
  • Pak je leesboek en ga even lezen.
  • Ik doe huiswerk- en materiaalcontrole.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom!
  • Neem plaats, leg je spullen op tafel en je tas op de grond. 
  • Telefoons in de telefoontas.
  • Pak je leesboek en ga even lezen.
  • Ik doe huiswerk- en materiaalcontrole.

Slide 1 - Slide

Mededelingen en programma
  • Diataal voortgang van Aylin, Duncan, Sahel, Ilayda en Ibrahim.
  • Denk aan de fictieopdracht!

De planning:
Week 16 t/m 20 mei: woordenschat H5
Week 23 t/m 27 mei: woordenschat H6
Week 30 mei t/m 3 juni: herhaling werkwoordspelling en spelling, inleveren fictieopdracht 3.
Week 6 t/m 10 juni: herhaling lezen en grammatica (1x lesuitval door Pinksteren)
Week 13 t/m 17 juni: herhaling alle toetsstof  
Week 20 t/m 24 juni: herhaling alle toetsstof (op 23 juni begint de toetsweek)

Toetsweek: eindtoets (van alles wat) + woordenschat H4 t/m 6

Slide 2 - Slide

Woordenschat
We gaan verder met woordraadstrategieën. We kennen nu:
  • Zoek een omschrijving of definitie;
  • Zoek een voorbeeld;
  • zoek een synoniem.
  • Zoek een tegenstelling (H4)

Daar komt nog bij:
  • Zoek naar een bekend woorddeel (H5)
  • Bekijk afbeeldingen (H6)

Slide 3 - Slide

Huiswerk
Opdracht 4:
  1. morsdood <> springlevend
  2. gortdroog <> kletsnat
  3. peperduur <> spotgoedkoop
  4. kerngezond <> doodziek
  5. snikheet <> steenkoud
  6. piepjong <> stokoud
  7. broodmager <> moddervet
  8. pisnijdig <> poeslief
  9. steenrijk <> straatarm
  10. spierwit <> pikzwart
  11. boterzacht <> keihard
  12. loodzwaar <> vederlicht

Slide 4 - Slide

Huiswerk
Opdracht 5.1

  1. Door dik en dun  > onvoorwaardelijk
  2. lief en leed >  goede en slechte dingen, voor- en tegenspoed
  3.  met vallen en opstaan > met fouten en successen 
  4. plussen en minnen > voor- en nadelen
  5. op leven en dood > ten koste van alles
  6. van de wieg tot het graf > vanaf geboorte tot de dood
  7. van top tot teen > het hele lichaam
  8. vroeg of laat > ooit
  9. water en vuur > grote tegenpolen, gaan niet samen, vijanden
  10. zonder kop of staart > (een) warrig (verhaal)
  11. zwart-op-wit > op papier


Slide 5 - Slide

Huiswerk
1. carrière: loopbaan
2 realistisch: (tegenstelling tot droom) echt
3 begaafde: getalenteerde
4 identiek: (tegenstelling tot verschil) overeenkomstig
5 belandden: kwamen terecht
6 optimale: (tegenstelling tot niet ideaal) ideale
7 fysieke: (tegenstelling tot mentaal) lichamelijk
8 diëtiste: iemand die je voedingspatroon in de gaten houdt
9 gerechtigd: hebben toestemming
10 faciliteiten: voorzieningen
11 idolen: grote voorbeelden
12 imago: beeld
13 amateur: (tegenstelling tot prof) liefhebber
14 vanzelfsprekend: (tegenstelling tot onwaarschijnlijk) waarschijnlijk
15 waarmaken: realiseren                                                                                    16 stimulans: prikkel



Slide 6 - Slide

Huiswerk
2 signaalwoorden voor een tegenstelling: maar (al 1), evenwel (al 2),
daarentegen (al 2), maar (al 4), echter (al 4)

a unieke: enige in zijn soort
b rooskleurige: veelbelovende
c wezenlijk: belangrijk
d accommodatie: ruimte en voorzieningen voor een bepaald doel
e inspireren: ideeën geven om iets te doen
f karakteristiek: kenmerkend
g geestdriftige: enthousiaste
h mits: maar alleen als
i ambitie: wil om iets te bereiken

Slide 7 - Slide

Woordenschat
Op naar hoofdstuk 5 Woordenschat. Een nieuwe woordraadstrategie: kijken naar bekende woorddelen.

Je kan betekenissen van woorden raden door goed naar het woord te kijken en het grote woord op te splitsen in kleinere, bekende woorden. Dit zijn samenstellingen:

  • overlevingsstrategie
  • vermogensrendementheffing

Ook kan je, een beetje zoals bij tegenstellingen, kijken naar voor- of achtervoegsels, dat worden afleidingen genoemd:
  • desinteresse
  • overdraagbaar
  • onfatsoenlijk
  • papierloos

Tot slot zijn er (delen van) woorden die je herkent uit een andere taal, vaak uit het Engels.

Slide 8 - Slide

Woordenschat
Maak opdracht 2 op blz. 146.
  • Werk in tweetallen
  • Bedenk voor elke kolom vijf woorden
  • Je hebt 10 minuten.
  • Klaar? Werk door aan opdracht 3.



Slide 9 - Slide

Woordenschat
Maak nu opdracht 3.
  • Werk in tweetallen.
  • Je hebt 20 minuten.
  • Klaar? Werk verder aan opdracht 4.2 en 5.

Slide 10 - Slide

Afsluiting
Huiswerk: 
  • Opdracht 4.2 en 5, als je dit nog niet afhebt.

  • Je kan langere woorden (samenstellingen) opsplitsen om de betekenis te achterhalen.
  • Je kan afleidingen herkennen en daarmee de betekenis achterhalen van een woord.
  • Je kan woorden uit andere talen herkennen in Nederlandse woorden om de betekenis te achterhalen.

Tot woensdag!

Slide 11 - Slide