H3.2 Binding in moleculen

3.2 Binding in moleculen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3.2 Binding in moleculen

Slide 1 - Slide

Huiswerk H3.1 Vragen over 3b, 6, 7 8, 9 en 10
Vraag 8: 
a) ontleding; 1 stof voor de pijl: CaCO3 --> CaO + ?
welke atomen hou je over ? CO2.                                          b) 
c en d) Kijk naar de elektronen verdeling in je binas 
tabel 99. Ca heeft 2 valentie-elektronen dus Ca2+ion
en zuurstof 6 valentie-elektronen dus O2 ion; onderling stoten ze elkaar af en samen trekken ze elkaar aan

Slide 2 - Slide

Huiswerk H3.1 Vragen over 3b, 6, 7 8, 9 en 10
Vraag 9: 
a) ontleding; 1 stof voor de pijl: 2H20 --> 2H2 + O2
b) water is een moleculaire stof -> geleidt geen stroom
c ) doorstrepen
d) 

Slide 3 - Slide

Huiswerk H3.1 Vragen over 3b, 6, 7 8, 9 en 10
Vraag 10: 

Slide 4 - Slide

Leerdoelen H3.2
  • Je leert van moleculaire stoffen de naam afleiden uit de molecuulformule en andersom
  • Je leert hoe een (polaire) atoombinding wordt gevormd
  • Je leert de begrippen elektronegativiteit en covalente binding kennen

Slide 5 - Slide

Naamgeving
Systematische naamgeving: Stoffen een naam geven volgens vastgestelde regels


Triviale naam: Een andere naam die veel wordt gebruikt voor dezelfde stof. Bijvoorbeeld: water i.p.v. diwaterstofoxide.

Slide 6 - Slide

Systematische naamgeving

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Opdracht
Schrijf op je wisbordje de namen van de volgende moleculaire stoffen op:
BBr3
CO
CI4
CS2
N2O
SO3


Slide 9 - Slide

Systematische naamgeving moleculen

Slide 10 - Slide

Atoombinding

Slide 11 - Slide

Watermolecuul
Water is de meest voorkomende moleculaire stof die uit meer dan één type element bestaat.

Molecuulformule: H2O
Structuurformule: -->




Slide 12 - Slide

De binding tussen O en H



  • De binding tussen de zuurstof en waterstof atomen heet een atoombinding.
  • Een atoombinding wordt ook wel chemische binding of covalente binding genoemd.
  • Deze worden met een streepje aangegeven



Slide 13 - Slide

De binding tussen O en H

Slide 14 - Slide

De binding tussen O en H

Slide 15 - Slide

De binding tussen O en H




De atoombinding is een binding door een gemeenschappelijk elektronenpaar
Hierdoor krijgen de atomen een edelgasconfiguratie

Slide 16 - Slide

Chloor

Slide 17 - Slide

Chloor

Slide 18 - Slide

Covalentie

Slide 19 - Slide

  • Is al in de edelgas configuratie (geen bindingen)
  • Heeft één elektron nodig (1 binding)
  • Heeft twee elektronen nodig (2 bindingen)
  • Heeft drie elektronen nodig (3 bindingen)
  • Heeft vier elektronen nodig (4 bindingen)

Slide 20 - Slide

Covalentie
De covalentie is de hoeveelheid bindingen die een element kan maken dit is dus eigenlijk hoeveel streepjes het element om zich heen moet hebben.

Slide 21 - Slide

Polaire binding

Slide 22 - Slide

Waterstofchloride

Slide 23 - Slide

Elektronen negativiteit
  • De elektronen die een samen een atoombinding vormen, zitten niet altijd netjes in het midden tussen 2 atomen in.
  • Dit is afhankelijk van de elektronegativiteit van de betrokken atomen.
  • Zie Binas 40A.

Slide 24 - Slide

Elektronen negativiteit

Hoe groter deze waarde, 
des te harder trekt het elektron

Slide 25 - Slide

Notatie polaire binding
Partiele lading aangeven in het molecuul

Slide 26 - Slide

Let op C en H

Koolstof en waterstof worden 
altijd δ+ bij een polaire binding.

Alleen bij een andere C of H 
blijven deze elementen neutraal.


Slide 27 - Slide

NOOIT

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide



Oefening

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Polair, Apolair en Ionbinding
Het verschil in elektronegativiteit (ΔEN) bepaalt het soort binding (BiNaS 40A)

ΔEN
Soort binding
Voorbeeld
< 0,4
Apolair
C-H, C-S, C=S
0,4-1,7
Polair
C-F, H-Cl, C-O, C=O
> 1,7
Ion
Na+ Cl-

Slide 32 - Slide

Polair en apolair

Slide 33 - Slide

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten:
Leer HS3.2 (blz. 72-75)
Maak de vragen 11 t/m 17 (blz. 76-77)
Kijk de opdrachten goed na, wanneer je ze gemaakt hebt.
Maak een notitie van de vragen die je niet snapte of waarvan je meer uitleg wil hebben.
Stel deze vragen de volgende les.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video