Les 10 Rekenen aan oplossingen

• Scheikunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

DEZE LES

Geef de namen van de volgende zouten:

Cu₂CO₃ (s), Fe₃(PO₄)₂ (s), Sn(OH)₄ (s)

Geef de namen van de volgende zouten:

Cu₂CO₃ (s), Fe₃(PO₄)₂ (s), Sn(OH)₄ (s)

koper(I)carbonaat, ijzer(II)fosfaat, tin(IV)hydroxide

Geef de rationele namen van de volgende zouten:

dubbelkoolzure soda, kalkspaat, vlugzout

Geef de rationele namen van de volgende zouten:

dubbelkoolzure soda, kalkspaat, vlugzout

natriumwaterstofcarbonaat calciumcarbonaat, ammoniumcarbonaat

Geef de vergelijking voor het oplossen van ammoniumnitraat.

Geef de vergelijking voor het oplossen van natriumnitraat.

NH₄NO₃ (s) → NH₄⁺ (aq) + NO₃^- (aq)

Geef de vergelijking voor het oplossen van ijzer(III)bromide.

En welke kleur krijgt deze oplossing?

Geef de vergelijking voor het oplossen van ijzer(III)bromide.

En welke kleur krijgt deze oplossing?

FeBr₃ (s) → Fe³⁺ (aq) + 3 Br^- (aq); gele kleur

Geef de vergelijking voor het oplossen van zuiveringszout.

Geef de vergelijking voor het oplossen van zuiveringszout.

NaHCO₃ (s) → Na⁺ (aq) + HCO₃^- (aq)

Geef de vergelijking voor het indampen van een kaliumsulfiet oplossing.

Geef de vergelijking voor het indampen van een kaliumsulfiet oplossing.

K⁺ (aq) + SO₃^2- (aq) → K₂SO₃ (s)

Geef de vergelijking voor het indampen van een aluminiumdichromaat oplossing. 

En welke kleur heeft de oplossing?

Geef de vergelijking voor het indampen van een aluminiumdichromaat oplossing. 

En welke kleur heeft de oplossing?

2 Al³⁺ (aq) + 3 Cr₂O₇^2- (aq) → Al₂(Cr₂O₇)₃ (s); oranje

Je voegt een zinknitraat-oplossing toe aan een natriumcarbonaat oplossing. 

Welke twee ionen vormen samen een neerslag?

Geef van beide ionen de formules.

Welke twee ionen vormen samen een neerslag?

Geef van beide ionen de formules.

Zn²⁺ (aq) en CO₃^2- (aq)

Je voegt een bariumethanoaat-oplossing toe aan een ammoniumsulfaat-oplossing. 

Geef de neerslagreactie die ontstaat als je beide oplossingen samenvoegt. 

Geef de neerslagreactie die ontstaat als je beide oplossingen samenvoegt. 

bariumethanoaat-opl met ammoniumsulfaat-opl

Ba²⁺ (aq) + SO₄^2- (aq) → BaSO₄ (s)

VORIGE LES

Je hebt 2,12 g ijzer(III)hydroxide opgelost in 450 mL water. Vervolgens voeg je daar 550 mL water aan toe.

Bereken de [Fe³⁺] en [OH^-] in deze oplossing.

5.4 Rekenen aan oplossingen

ijzer= Fe³⁺ en hydroxide= OH^-, verhouding = 1 : 3

Fe(OH)₃ (s) = 106,87 g mol^-1

V1 = 450 mL = 0,450 L, V2 = 550 mL

aantal mol = 2,12 : 106,87 = 0,020 mol

concentratie = 0,020 / 0,45 = 0,044 mol L^-1

verdunning = (450+ 550) : 450= 2,2 x 

concentratie = 0,044 : 5 = 0,02 mol L^-1 Fe(OH)₃

Fe(OH)₃ → Fe³⁺ (aq) + 3 OH^- (aq)

[Fe³⁺] = 0,02 M en [OH^-] = 3 x 0,02 = 0,06 M

Je hebt 4,65 g calciumfosfaat opgelost in 175 mL water. Vervolgens voeg je daar 525 mL water aan toe.

Bereken de [Ca²⁺] en [PO₄^3-] in deze oplossing.

5.4 Rekenen aan oplossingen

calcium= Ca²⁺ en fosfaat= PO₄^3- verhouding = 3 : 2

Ca₃(PO₄)₂ (s) = 310,18 g mol^-1

V1 = 175 mL = 0,175 L, V2 = 525 mL

aantal mol = 4,65 : 310,18 = 0,015 mol

concentratie = 0,015 / 0,175 = 0,086 mol L^-1

verdunning = (175+ 525) : 175= 4 x 

concentratie = 0,086 : 4 = 0,0215 mol L^-1 Ca₃(PO₄)₂

Ca₃(PO₄)₂ (s) → 3 Ca²⁺ (aq) + 2 PO₄^3- (aq)

[Ca²⁺] = 3 x 0,0215 = 0,065 M [PO₄^3-] = 2 x 0,0215 = 0,043 M

opgaven 40 t/m 43

BESPREKEN

5.4 Rekenen aan oplossingen

5.4 Rekenen aan oplossingen

• NaCl: 
• V = 175 = 0,175 L 
• mol = 0,175 x 45 x 10^-3 = 7,88 x 10^-3 mol
• massa = 7,88 x 10^-3 x 58,443 = 0,46 gram

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na₃C₆H₅O₇ ^. 2 H₂O: M = 294,102 g/mol
• V = 175 = 0,175 L 
• mol = V x c = 0,175 x 10 x 10^-3 = 1,75 x 10^-3 mol
• massa = 1,75 x 10^-3 x 294,102 = 0,51 gram

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Emma voegt 175 mL water toe aan de afgewogen vaste stoffen.
• Maar ze moet de vaste stof eerst in in klein beetje water oplossen en dan aanvullen tot 175 mL.

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na₃C₆H₅O₇ ^. 2 H₂O (s) → 3 Na⁺ (aq) + C₆H₅O₇^3- (aq) + 2 H₂O (l)

5.4 Rekenen aan oplossingen

• In natriumchloride en kaliumchloride zit chloride ionen
• verhouding Cl^- ionen in NaCl en KCl = 1 : 1

• dus [Cl^-] = (45 + 20) x 10^-3 mol/L = 65 x 10^-3 mol/L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• In natriumchloride en natriumcitraatdihydraat zit chloride ionen
• verhouding Na⁺ ionen  : 1 : 3

• dus [Na⁺] = (45 + 3 x 10) x 10^-3 mol/L = 75 x 10^-3 mol/L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• NaCl verhouding ionen = 1 : 1 dus 2 x 45 x 10^-3
• KCl verhouding ionen : 1 : 1, dus 2 x 20 x 10^-3
• natriumcitraatdihydraat verhouding 1 : 3, dus 4 x 10 x 10^-3
• totaal = 170 x 10^-3 mol/L
• Dus in 0,5 L is dit 170 / 2 = 85 x 10^-3 mol ionen

5.4 Rekenen aan oplossingen

• molmassa Na+ = 22,99 = 1,2 g/L
• molmassa NaCl = 58,443 
• massa NaCl = 1,2 : 22,99 x 58,443 = 3,1 g (3,05)

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Je mag 9 - 1 = 8 g per dag NaCl verliezen.
•  In 8 g NaCl zit 8 : 3,05 (g/L) = 2,62 L = 3 L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Je verlies 5 g NaCl per dag.
• molmassa Na⁺ = 22,99
• molmassa NaCl = 58,443 
• massa Na⁺ = 5 : 58,443 x 22,99 = 1,97 g = 2 g

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na⁺ zit nu alleen in NaCl 
• massa Na+ = 1,97 g
• mol Na+ = 1,97 : 22,99 = 8,57 x 10^-2 mol
• 1 L ORS bevat 45 x 10^-3 mol
• dus V = 8,57 x 10^-2 : 45 x 10^-3 = 1,9 L

AFSLUITING