5NW Module 02: De chemische samenstelling van het leven

Module 02: Macromoleculen

Hfst. 3. De chemische samenstelling van het leven
1 / 69
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenBuitengewoon secundair onderwijs

This lesson contains 69 slides, with interactive quizzes, text slides and 10 videos.

Items in this lesson

Module 02: Macromoleculen

Hfst. 3. De chemische samenstelling van het leven

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan de structuur en functie van de vier belangrijke groepen van biomoleculen toelichten: sachariden, lipiden, eiwitten en nucleïnezuren.
  •  Je kan de vereenvoudigde structuur van deze moleculen geven en herkennen.
  • Je kan het belang en de functies van deze moleculen verwoorden.

Slide 2 - Slide

1. De chemische samenstelling van cellen
Lees pagina 89-90 in je boek en bekijk volgende slides vooraleer je de vragen beantwoordt. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welk element komt het meest voor in het lichaam van de mens?
A
H2O
B
C
C
O
D
N

Slide 6 - Quiz

Welke stof is een anorganische stof?
A
lipiden
B
H2O
C
sachariden
D
eiwitten

Slide 7 - Quiz

a) Wat is een nucleïnezuur?
b) Geef een voorbeeld van een nucleïnezuur.

Je mag het internet gebruiken om je antwoord op te zoeken.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

2. Organische stoffen in cellen
2.1 Sachariden
- Bekijk de powerpointslides en lees de bijhorende tekst in je boek (zie paginanummer op slide)
- Bekijk de filmpjes en maak notities
- Beantwoord de vragen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

p. 93-94

Slide 12 - Slide

p. 93-94

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat is de belangrijkste taak van koolhydraten in ons lichaam?

Slide 15 - Open question

Uit welke atomen zijn koolhydraten opgebouwd?

Slide 16 - Open question

In welke verhouding komen C, H en O voor in kooldhyraten?
A
2:1:1
B
1:2:1
C
2:2:1
D
2:1:2

Slide 17 - Quiz

a) Geef de bruto formule van de drie verschillende monosachariden.

b) Wat kan je besluiten bij vergelijking van deze bruto formules? En bij vergelijking van de structuurformules? Hoe noemt men zulke moleculen?

Slide 18 - Open question

Geef de verschillen en gelijkenissen in structuur tussen glucose en fructose.

Slide 19 - Open question

Waarin komt de monosacharide 'fructose' voor?
A
graan
B
melk
C
fruit
D
druivensuiker

Slide 20 - Quiz

Waarom worden monosachariden ook wel 'snelle suikers' genoemd? Leg uit.

Slide 21 - Open question

Welke disachariden zijn uit welke monosachariden opgebouwd? Sleep ook de bijpassende structuur naar de juiste disacharide.
maltose
sacharose
lactose
galactose
glucose
glucose
fructose
glucose
glucose

Slide 22 - Drag question

Wat gebeurt er bij een condensatiereactie?
Leg zo volledig mogelijk uit a.d.h.v een voorbeeld.

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

p. 95-96

Slide 25 - Slide

Welke voeding levert het vlugst energie: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Leg kort uit.

Slide 26 - Open question

Wat gebruik je vervolgens het best voor het ontbijt: een lepel honing of een stuk bruine boterham? Waarom?

Slide 27 - Open question

Sleep de juiste onderdelen naar de juiste rol die polysachariden in de natuur hebben. 
structuurmolecule
energiereserve
zetmeel
cellulose
chitine
glycogeen

Slide 28 - Drag question

Welke polysacharide is de voedingsvezel?
A
zetmeel
B
glycogeen
C
chitine
D
cellulose

Slide 29 - Quiz

a) Wat is er speciaal aan deze voedingsvezel?
b) Waarom is het belangrijk dat we deze voedingsvezel toch innemen via ons voedsel?
(TIP: Je mag bij b het antwoord op het internet zoeken.)

Slide 30 - Open question

In onderstaande producten zitten overal koolhydraten. Welke koolhydraten zitten in welk product? Sleep ze naar het juiste product. Indien er meerdere mogelijkheden zijn, dan geef je ze allemaal. Je hoeft niet alle koolhydraten te gebruiken.
cellulose
zetmeel
lactose
sucrose
glucose
cellulose
maltose
fructose

Slide 31 - Drag question

2. Organische stoffen in cellen
Op de volgende slide vind je nog een samenvattend filmpje. Er wordt in het filmpje gesproken over de groep 'oligosachariden', deze moeten jullie niet kennen.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Welke van onderstaande voedingswaren doen de hoeveelheid suiker in je bloed het meest stijgen? (Zij hebben dus een hoge glycemische index.)
A
rundsvlees
B
courgette
C
pompoen
D
wafels

Slide 34 - Quiz

Herhaling: Sleep de juiste onderdelen naar de juiste groep sachariden.
monosachariden
disachariden
polysachariden
chitine
condensatiereactie
condensatiereactie
snelle suikers
snelle suikers
trage suikers
ring met 6 C-atomen

Slide 35 - Drag question

2. Organische stoffen in cellen
Maak de bookwidget 'koolhydraten' op smartschool.
(oefeningen - M02 Macromoleculen)

Slide 36 - Slide

2. Organische stoffen in cellen
2.2 Lipiden
-Bekijk de powerpointslides en lees de bijhorende tekst in je boek (zie paginanummer op slide)
- Bekijk de filmpjes en maak notities
- Beantwoord de vragen

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

p. 98-99

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Wat wil het woord “tri - glyceride” zeggen?

Slide 42 - Open question

Wat is kenmerkend voor onverzadigde vetten?
A
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
B
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens met één of meer dubbele bindingen
C
ze zijn meestal vast en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen
D
ze zijn meestal vloeibaar en bevatten vetzuurketens zonder dubbele bindingen

Slide 43 - Quiz

Geef twee argumenten die aantonen dat een vetloos dieet niet aan te raden is.

Slide 44 - Open question

Slide 45 - Video

Slide 46 - Slide


Wat duidt het rood omcirkelde deel aan?
A
de hydrofobe (waterafstotende) staart van een fosfolipide
B
de hydrofobe (waterafstotende) kop van een fosfolipide
C
de hydrofiele (waterminnende) staart van een fosfolipide
D
de hydrofiele (waterminnende) kop van een fosfolipide

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Video

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Video

Verklaar de benaming 'slechte' cholesterol.

Slide 52 - Open question

Waarom is de verhouding LDL-cholesterol / HDL-cholesterol even belangrijk dan de totale hoeveelheid cholesterol in het bloed?

Slide 53 - Open question

2. Organische stoffen in cellen
2.3 Proteïnen
-Bekijk de powerpointslides en lees de bijhorende tekst in je boek (zie paginanummer op slide)
- Bekijk de filmpjes en maak notities
- Beantwoord de vragen

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Video

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide


Wat stelt het onderdeel dat omkaderd is voor?
A
een aminozuur
B
een carboxylgroep
C
een peptidebinding
D
een aminogroep

Slide 59 - Quiz


Deze figuur toont ...
A
de primaire structuur van een eiwit
B
de secundaire structuur van een eiwit
C
de tertiaire structuur van een eiwit
D
de quaternaire structuur van een eiwit

Slide 60 - Quiz

Slide 61 - Video

Slide 62 - Slide

Eiwitten hebben talrijke functies. Sleep de voorbeelden van eiwitten naar de juiste functie
Bouwstof
Transport
Enzym
Hormoon
Afweer
keratine
insuline
hemoglobine
antistof
collageen
membraaneiwit
eiwit dat reacties versnelt

Slide 63 - Drag question

2. Organische stoffen in cellen
2.4 Nucleïnezuren
-Bekijk de powerpointslides en lees de bijhorende tekst in je boek (zie paginanummer op slide)
- Bekijk de filmpjes en maak notities
- Beantwoord de vragen

Slide 64 - Slide

Slide 65 - Video

Slide 66 - Slide

Formuleer de verschillen tussen DNA en RNA.

Slide 67 - Open question

2. Organische stoffen in cellen
Maak de bookwidget 'M02H03: De chemische samenstelling van het leven herhaling' op Smartschool

Slide 68 - Slide

Heb je de leerstof begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 69 - Poll