Gebruikersnaam: je studentnummer (zie schoolpasje)
Wachtwoord: je voorletter + geboortedatum. Jaartal noteer je alleen de laatste 2 cijfers, bijvoorbeeld: H040904 (4/9/2004)
Instellingscode: NOCO
Klik op wachtwoord bewaren (krijg je vaak pop-up van) zodat je dit later niet nog eens hoeft te doen.
Slide 3 - Slide
Toets.nl
Bij het examen krijg je een code en dan kan je starten. De tijd zie je rechts in je scherm, meestal 60 minuten (tenzij je een faciliteitenpas hebt).
Toets.nl slaat automatisch op.
Je mag een woordenboek NL-ENG gebruiken. Daar heb ik er een aantal van op school, mocht je zelf geen hebben. Als je klaar bent mag je gaan.
Slide 4 - Slide
Wat kan je verwachten?
Ongeveer 3 opdrachten
Kan van alles zijn: uitnodiging voor een feestje, formulier invullen, introduceren bij je nieuwe werkgever, etc. Formeel en informeel dus.
Er staat altijd boven wat je in je tekst moet schrijven. Hou je hieraan, anders kan ik je niet beoordelen!
Slide 5 - Slide
De basis
Elke zin begint met een hoofdletter, en eindigt met een punt (of !/?).
I (ik) is altijd met een hoofdletter. Namen natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor: dagen, maanden, seizoenen.
Typ volledige zinnen. Dit mogen korte zinnen zijn. Het hoeven niet altijd enorm lange zinnen te zijn want dan krijg je dat het best vermoeiend is om het te lezen zoals in deze zin.
Let op je lay-out. Gebruik af en toe een enter, zeker bij nieuwe paragrafen.
Slide 6 - Slide
Formeel (zakelijk)
Altijd 'Dear Mr./Mrs,. of Dear Sir/Madam,
Reden voor schrijven vermelden in eerste alinea, bijvoorbeeld:
I am writing in response to..
I would be grateful if you..
Laatste alinea om actie te benadrukken, bijvoorbeeld:
If you have any questions, do not hestitate to contact me.
If you need any further information, please feel free to contact me
Groet: Yours sincerely (bekend) of faithfully (onbekend)
Geen afkortingen
Geen straattaal
Beter te beleefd dan te onbeleefd
Informeel (persoonlijk)
Beginnen kan met Dear (naam), maar ook met Hi/Hello/etc.
In de eerste alinea stel je een algemene, beleefde vraag of verwijs je ergens naar, zoals bijvoorbeeld:
I'm sorry to hear about your broken leg. How are you doing now?
How are you? I hope you're doing alright!
In je laatste alinea rondt je af en vat je samen wat je hebt verteld in het middenstuk (zeker bij een langere brief belangrijk!)
Groet: Kind regards / See you soon / Lots of love (afhankelijk van de ontvanger). Kind regards is altijd goed
Afkortingen mogen
Ook hier: beter te beleefd dan te onbeleefd, zeker als je het voor school schrijft
Slide 7 - Slide
Wat is niet erg op het examen?
Als je een aantal grammatica fouten maakt
Als je een woord niet weet en dat omschrijft (dat is juist goed!)
Als je niet alles weet - je mag fouten maken! Ik wil kunnen zien dat je je kan redden bij dagelijkse handelingen (school, stage, hobby's, sport, supermarkt etc).
Slide 8 - Slide
Veel gemaakte fouten
Slide 9 - Slide
Two - two - too
To: Do you want to go to your house? To is naar. To school, to work, to your house. En staat voor werkwoorden in de stam (to bike, to walk, to write).
Two: I was two hours earlier than planned. Two is twee.
Too: I was too late for school. Too is te (veel). Too gebruik je om aan te duiden dat iets te (veel) is. Too late, too early, too many, too small, etc.
Slide 10 - Slide
Than - then
Than: I would rather drink tea than coffee. Than met een a is een vergelijking (dan/als). Je drinkt liever thee dan koffie.
Then: Do you want to go to school, then to your house? Then met een e is ook dan, maar in tijd. Dus eerst naar school, dan naar jouw huis.
Slide 11 - Slide
There - their
There: Let's go sit over there. Plaats of aanwijzend.
Their: That is their bag. Bezit.
Slide 12 - Slide
Where - were - we're
Where: Where did my phone go? I just saw it! Plaats
Were: You were late to class, again!? Verleden tijd van to be (you are, you were)
We're: We're never late, because we are perfect. We are is we're.
Slide 13 - Slide
Your - you're
Your: Your coat, your shoes, your bag, that's all your stuff. Het is JOUWbezit.
You're: You're doing so well lately. My compliments! You're is you are (jij bent)
Slide 14 - Slide
A- an
Lidwoord zoals in het Nederlands een.
Begint het met een klinker, dan gebruik je an: an apple, an iron, an easy test
Begint het met een medeklinker, gebruik dan a: a test, a banana, a clock.