Je maakt de toets op je laptop tijdens de les op school! De herkansing is na de bufferweek.
Slide 2 - Slide
Wat kan je verwachten?
Ongeveer 3 opdrachten
Kan van alles zijn: uitnodiging voor een feestje, formulier invullen, introduceren bij je nieuwe werkgever, etc. Formeel en informeel dus.
Er staat altijd boven wat je in je tekst moet schrijven. Hou je hieraan, anders kan ik je niet beoordelen!
Slide 3 - Slide
De basis
Elke zin begint met een hoofdletter, en eindigt met een punt (of !/?).
I (ik) is altijd met een hoofdletter. Namen natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor: dagen, maanden, seizoenen.
Typ volledige zinnen. Dit mogen korte zinnen zijn. Het hoeven niet altijd enorm lange zinnen te zijn want dan krijg je dat het best vermoeiend is om het te lezen zoals in deze zin.
Let op je lay-out. Gebruik af en toe een enter, zeker bij nieuwe paragrafen.
Beginnen kan met Dear (naam), maar ook met Hi/Hello/etc.
Groet: Kind regards, See you soon, Lots of love,
Afkortingen mogen
Ook hier: beter te beleefd dan te onbeleefd, zeker als je het voor school schrijft
Slide 5 - Slide
Veel gemaakte fouten
Slide 6 - Slide
Two - two - too
To: Do you want to go to your house? To is naar. To school, to work, to your house. En staat voor werkwoorden in de stam (to bike, to walk, to write).
Two: I was two hours earlier than planned. Two is twee.
Too: I was too late for school. Too is te (veel). Too gebruik je om aan te duiden dat iets te (veel) is. Too late, too early, too many, too small, etc.
Slide 7 - Slide
Than - then
Than: I would rather drink tea than coffee. Than met een a is een vergelijking (dan/als). Je drinkt liever thee dan koffie.
Then: Do you want to go to school, then to your house? Then met een e is ook dan, maar in tijd. Dus eerst naar school, dan naar jouw huis.
Slide 8 - Slide
There - their
There: Let's go sit over there. Plaats of aanwijzend.
Their: That is their bag. Bezit.
Slide 9 - Slide
Where - were - we're
Where: Where did my phone go? I just saw it! Plaats
Were: You were late to class, again!? Verleden tijd van to be (you are, you were)
We're: We're never late, because we are perfect. We are is we're.
Slide 10 - Slide
Your - you're
Your: Your coat, your shoes, your bag, that's all your stuff. Het is JOUWbezit.
You're: You're done so well lately. My compliments! You're is you are (jij bent)
Slide 11 - Slide
A- an
Lidwoord zoals in het Nederlands een.
Begint het met een klinker, dan gebruik je an: an apple, an iron, an easy test
Begint het met een medeklinker, gebruik dan a: a test, a banana, a clock.
Probeer voor jezelf uit elke categorie één te onthouden.
Het is niet erg als dat niet lukt; dit is wat je in jaar 2 (ongeveer) moet weten!
Slide 15 - Slide
Wat is niet erg op de toets?
Als je een aantal grammatica fouten maakt
Als je een woord niet weet en dat omschrijft (dat is juist goed!)
Als je niet alles weet - je mag fouten maken! Ik wil kunnen zien dat je je kan redden bij dagelijkse handelingen (school, stage, hobby's, sport, supermarkt etc).
Slide 16 - Slide
Oefenen
In de rest van de les ga je zelfstandig bezig met de opdrachten die je nog open hebt staan van deze periode