Kan van alles zijn: uitnodiging voor een feestje, formulier invullen, introduceren bij je nieuwe werkgever, etc. Formeel en informeel dus.
Er staat altijd boven wat je in je tekst moet schrijven. Hou je hieraan, anders is je examen ongeldig en moet je op voor een herkansing op een later tijdstip.
Slide 2 - Slide
De basis
Elke zin begint met een hoofdletter, en eindigt met een punt (of !/?).
I (ik) is altijd met een hoofdletter. Namen natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor: dagen, maanden, seizoenen.
Typ volledige zinnen. Dit mogen voor een deel korte zinnen zijn. Het hoeven niet altijd enorm lange zinnen te zijn want dan krijg je dat het best vermoeiend is om het te lezen zoals in deze zin.
Let op je lay-out. Gebruik af en toe een enter, zeker bij nieuwe paragrafen.
Slide 3 - Slide
Formeel (zakelijk)
Dear Mr. Smith, - Dear Mrs Johnson, - Dear Sir/Madam,
Beginnen kan met Dear (naam), maar ook met Hi/Hello/etc.
Afsluitende groet: Kind regards, See you soon, Lots of love,
Afkortingen mogen
Ook hier: beter te beleefd dan te onbeleefd, zeker als je het voor school schrijft
Slide 4 - Slide
Veel gemaakte fouten
Slide 5 - Slide
Two - two - too
To: Do you want to go to your house? To is naar. To school, to work, to your house. En staat voor werkwoorden in de stam (to bike, to walk, to write).
Two: I was two hours earlier than planned. Two is twee.
Too: I was too late for school. Too is te (veel). Too gebruik je om aan te duiden dat iets te (veel) is. Too late, too early, too many, too small, etc.
Slide 6 - Slide
Than - then
Than: I would rather drink tea than coffee. Than met een a is een vergelijking (dan/als). Je drinkt liever thee dan koffie.
Then: Do you want to go to school, then to your house? Then met een e is ook dan, maar in tijd. Dus eerst naar school, dan naar jouw huis.
Slide 7 - Slide
There - their
There: Let's go sit over there. Plaats of aanwijzend.
Their: That is their bag. Bezit.
Slide 8 - Slide
Where - were - we're
Where: Where did my phone go? I just saw it! Plaats
Were: You were late to class, again!? Verleden tijd van to be (you are, you were)
We're: We're never late, because we are perfect. We are is we're.
Slide 9 - Slide
Your - you're
Your: Your coat, your shoes, your bag, that's all your stuff. Het is JOUWbezit.
You're: You're done so well lately. My compliments! You're is you are (jij bent)
Slide 10 - Slide
A- an
Lidwoord zoals in het Nederlands een.
Begint het met een klinkerklank, dan gebruik je an: an apple, an iron, an easy test, an hour.
Begint het met een medeklinkerklank, gebruik dan a: a test, a banana, a clock, a unit.