Wat is een betoog?

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Leesvaardigheid H3

Doel:

• Je weet wat een betoog is.
• Je weet het verschil tussen een feit en een mening.

programma

1. H3: Lezen - blz. 146-147
2. uitleg betoog
3. oefenen 
4. afsluiter
   
   

Pak je lesboek + schrift: blz. 146

H3.3

Pak ook een wisbordje!

Wat is het verschil tussen een informatieve tekst en een betogende tekst?

Schrijf op je wisbordje.

Waar of niet waar?

In een betogende tekst staat soms een mening van de schrijver.

Leg je antwoord ook uit!

Wat is het doel van een betogende tekst?

Pak je schrift

Maak opdr. 1c, 2b, 3 en 4 van blz. 146-147

Klaar: maak opdr. 5

Huiswerk: dinsdag t/m opdr. 5 afmaken

afsluiter

Wat is een betoog?

Leesvaardigheid -les 2

Doel:

• Je kan argumenten in een tekst herkennen.
• Je weet wat verwijswoorden zijn.

programma

• hoe zit een betoog in elkaar?
• nabespreken opdr. 5
• wat zijn verwijswoorden?
• M: 6, 8, 9 en 10 

Hoe is een betoog opgebouwd?

1. Wat staat er in de inleiding?

2. Wat staat er in de kern?

3. Wat staat er in het slot?

Wat zijn verwijswoorden?

Verwijswoorden verwijzen naar een ander woord of een groepje woorden of een zin. 

Voorbeeld:

Piet eet altijd een patatje. Piet wil er ook graag mayonaise op. Piet is dol op patat.

Beter:

Piet eet altijd een patatje. Hij wil er ook graag mayonaise op.

Je kan door het stellen van een vraag erachter komen waarnaar ze verwijzen.

voorbeeld:

Piet eet altijd een patatje. Hij wil er ook graag mayonaise op.

Vraag: Wie eet altijd een patatje?

hij, zij, het, dat, er, daar ...

Er zijn verschillende soorten verwijswoorden.

Bij 'het' stel je de vraag: wat ...?

Bij 'dat' stel je de vraag: wat....?

Bij 'er' en 'daar' stel je de vraag: waar ...?

Maak opdr. 6, 8, 9 en 10

HW

Maak 5 t/m 10 af

afsluiter

Waarom zijn argumenten in een betoog belangrijk?

Leesvaardigheid - les 3

Doel: 

• je weet wat signaalwoorden en tekstverbanden zijn
• je kan signaalwoorden herkennen

Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?

Een tekstverband geeft aan wat de ene zin of alinea met de andere te maken heeft.

voorbeeld:

Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen.

tekstverband= opsomming -> opsommend

signaalwoord= ook

Lees mee op het stencil met tekstverbanden en signaalwoorden.

Bewaar dit stencil in je lesboek en plak het vast.

Leer ze uit je hoofd voor het PW!

Welk signaalwoord zie je?

Schrijf ze op het wisbordje.

1. Ik hou niet van sporten. Ten eerste word ik er moe van. Ook ga  ik er van zweten. Bovendien krijg ik blessures van.
2. Nadat ik gegeten heb, ga ik altijd naar buiten om te chillen met mijn vrienden. Vervolgens gaan we nog een potje voetballen.
3. Gisteren regende het zo hard, waardoor we weer snel naar binnen gingen.

4. Ik wilde wel graag met mijn vrienden chillen, maar met dat             slechte weer lukte dat echt niet.

5. Ik baalde zo erg, dus vanavond moeten we gewoon bij één             van ons thuis afspreken. We gaan met zijn allen naar Max.

6. Al met al hebben we bij Max een hele gezellige avond gehad.

Pak je lesboek en schrift-blz. 148

HW nakijken

aan de slag

Maak opdr. 7 en 11

Klaar: start met tekst 2 en maak opdr. 12, 13, 14 en 16

HW:

Maak opdr. 12. 13, 14 en 16

Leer de tekstverbanden en de signaalwoorden.

Maandag HW controle!