Het is duidelijk van wie de bal is: van Michael. Toch leest de zin niet prettig.
In een zin waar een bezit in staat, gebruik je een verwijswoord.
Michael speelt met zijn voetbal.
Bezittelijke voornaamwoorden staan altijd vóór het bezit waar het bij hoort: haar moeder; onze vrienden; dit is mijn vulpen. Het verwijswoord past meestal bij het onderwerp van de zin.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Gisteren heb ik de verjaardag gevierd van ...... broer.
A
mijn
B
haar
C
zijn
D
onze
Slide 10 - Quiz
Lotte is verdrietig. Ze is ..... tas kwijt.
A
mijn
B
haar
C
zijn
D
onze
Slide 11 - Quiz
Het meisje is blij. Ze heeft .... tas terug.
A
mijn
B
haar
C
zijn
D
onze
Slide 12 - Quiz
Wij zijn boos op .... buurman, want hij gooit rommel over de schutting.