Lezen 3

Lezen 3 
Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen 3 
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Lesdoelen
  • Theorie Opbouw in alinea's
  • Mini-quiz
  • Aan de slag!
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Aan het einde van de les herken ik signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien. 

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden


-Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
-Vandaag ga ik met de trein naar school.
-Het regent. 

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden


Ik ga iedere dag op de fiets naar school, maar vandaag ga ik met de trein naar school, omdat het regent. 

Slide 5 - Slide

Opsomming
''Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Ook kan je het lekker buiten doen. Daarnaast kan je je eigen planning maken en je kan het elke dag doen.''

Slide 6 - Slide

Opsomming
- Het na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
- Thema
Ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot. 

Slide 7 - Slide

Tegenstelling
´´Deze telefoon heeft een groot scherm, maar de kleuren zijn minder helder.´´

Slide 8 - Slide

Tegenstelling
- Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn.

- Maar, echter, daar staat tegenover, enerzijds, anderzijds, toch. 

Slide 9 - Slide

Reden
''Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat het te veel tijd kost.''

Slide 10 - Slide

Reden
- Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt.
- Omdat, want, daarom, immers.

Slide 11 - Slide

Voorbeeld
''In schoolkantines wordt meer gezond eten verkocht, bijvoorbeeld broodjes gezond en vers fruit.''

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
- Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden. 
- Bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld.

Slide 13 - Slide

In het kort...
Opsomming: Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
Tegenstelling: Twee dingen noemen die tegenover elkaar staan.
Reden: Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt.
Voorbeeld: Een uitspraak wordt gevolgd door voorbeelden.

Slide 14 - Slide

Ten eerste heeft Jan zijn huiswerk gemaakt. Ook heeft hij zijn kamer opgeruimd.
A
Opsomming
B
Reden
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Ik vind skateboarden erg leuk, maar ik kan het nog niet zo goed.
A
Opsomming
B
Reden
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Ik ben vandaag binnen gebleven, want het regende erg hard.
A
Opsomming
B
Reden
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Op het strand kan je veel dingen doen, bijvoorbeeld een zandkasteel bouwen.
A
Opsomming
B
Reden
C
Voorbeeld
D
Tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Aan de slag!
Wat? Basis: 
Hoe? Met een door jezelf gekozen tekst.
Hulp? Vraag elkaar, leraar loopt rond
Tijd? +- 15 minuten
Uitkomst? Volgende les bespreken
Klaar? Verder met je schrijfopdracht 

Slide 19 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les herken ik signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien.

Slide 20 - Slide