V2 Schrijfvaardigheid 10 de lezer boeien


Welkom 
v2t!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


Welkom 
v2t!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Leerwerkcheck
  3. Schrijfvaardigheid 10: de lezer boeien
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Welke zin is beter? Leg je antwoord uit.
1. Gaarne zou ik je bij dezen iets vertellen betreffende onnodig moeilijk taalgebruik dat geregeld wordt gebezigd.
2. Ik wil je graag iets vertellen over het gebruik van onnodig moeilijke taal.

Slide 4 - Open question

Schrijfvaardigheid 10
De lezer boeien
Doel: Je leert hoe je je lezer boeit met voorbeelden, vergelijkingen en variatie.

Slide 5 - Slide

Je tekst laten leven
  • Met een tekst wil je iets bereiken. Elke tekst heeft een tekstdoel. 
  • Niemand leest je verhaal als het saai of oninteressant is. Daarom is het belangrijk om de lezer te boeien. 
  • Met een aantal technieken kun je zorgen dat je tekst voor de lezer meer gaat leven.
  1. Door voorbeelden te gebruiken
  2. Door vergelijkingen te gebruiken
  3. Door te variëren in taalgebruik (zinsbouw, zinslengte, synoniemen en verwijswoorden)

Slide 6 - Slide

Voorbeelden
Voorbeelden zorgen voor herkenning bij de lezer. 

Alhoewel de verblijven in dierentuinen de afgelopen twintig jaar wat groter en wat natuurlijker zijn geworden, blijven ze toch een slap aftrekstel van de natuurlijke leefomgeving van dieren. Denk maar niet dat een gorilla het verschil niet merkt tussen het Afrikaanse regenwoud en de dierentuin van Rotterdam. Zelf naar voedsel zoeken bijvoorbeeld of zelf een partner uitkiezen, kilometers rondtrekken en interactie met andere wilde dieren: het is allemaal onmogelijk in een dierentuin. En de hele dag aangestaard worden door hordes mensen zonder je terug te kunnen trekken, lijkt ook bepaald geen pretje.

Slide 7 - Slide

Vergelijkingen
Met een vergelijking kan je lezer zich een betere voorstelling maken van het onderwerp; je benoemt de overeenkomst tussen het onderwerp (de werkelijkheid) en iets anders (het beeld). 

1. In de schoolbus zaten wij dicht op elkaar.
2. In de schoolbus zaten wij opeengepakt als haringen in een ton.

1. Veel studenten wonen in een huis met troep.
2. Veel studenten wonen in een zwijnenstal.

1. De zon scheen op mijn wangen (en ik vond het fijn).
2. De zon streelde mijn wangen.


Slide 8 - Slide

Zinsbouw
Vorige les hebben we al gezien dat er meerdere volgordes van zinnen mogelijk zijn in het Nederlands; varieer met die verschillende volgordes om je tekst levendig te maken.

Hitler werd in 1933 de baas van Duitsland. Hitler wilde dat Duitsland de baas van de wereld zou worden, want hij vond dat het Duitse volk veel beter was dan de andere volkeren. Hij wilde daarom een oorlog beginnen. 

In 1933 werd Hitler de baas van Duitsland. Hitler wilde dat Duitsland de baas van de wereld zou worden, want hij vond dat het Duitse volk veel beter was dan de andere volkeren.  Daarom wilde hij een oorlog beginnen. 

Slide 9 - Slide

Zinslengte

Slide 10 - Slide

Synoniemen en verwijswoorden
Gebruik liever niet telkens hetzelfde woord, maar gebruik synoniemen en verwijswoorden.

Mevrouw Bouali 
heeft op 20 maart een bestelling bij u geplaatst. Deze bestelling zou op 3 april bij mevrouw Bouali bezorgd worden. Dat gebeurde helaas niet. Mevrouw Bouali heeft contact met u opgenomen, en u hebt mevrouw Bouali toen verteld dat de levering met 3 weken vertraagd was. Mevrouw Bouali had een vrije dag opgenomen voor de levering.

Mevrouw Bouali heeft op 20 maart een bestelling bij u geplaatst. Deze bestelling zou op 3 april bij haar bezorgd worden. Dat gebeurde helaas niet. Mijn cliënte heeft contact met u opgenomen, en u hebt haar toen verteld dat de levering met 3 weken vertraagd was. Mevrouw Bouali had een vrije dag opgenomen voor de levering.

Slide 11 - Slide

Maak met de volgende informatie een levendig stukje tekst van ongeveer 50-75 woorden. Pas toe wat je geleerd hebt deze les (voorbeelden, vergelijkingen, zinsbouw, zinslengte, synoniemen en verwijswoorden).

Op vakantie bezoeken wij altijd dingen die mijn vader wil zien / we bezoeken saaie musea / we bezoeken lelijke kerken / we bezoeken steden die ik niet interessant vind

Slide 12 - Open question

Voorbeelduitwerking
Tijdens onze vakanties lijken we altijd in de ban van mijn vader. We slenteren door saaie musea. Geen verrassingen, geen verwondering. Neem het museum vol oude meesterwerken—dat hebben we al duizend keer gezien. Lege zalen. Daarna bekijken we lelijke kerken. Denk aan die grijze stenen kathedraal. Totaal ongeïnspireerd. En als klap op de vuurpijl bezoeken we steden die voor mij weinig aantrekkingskracht hebben. Stoffig en saai. Soms vraag ik me af: waar is die plek die wél mijn hart verovert?

Slide 13 - Slide

Huiswerkopdracht maken
  • Maak opdracht 10a op pagina 45 van je boek. 
  • Je krijgt de rest van de les de tijd. 
  • Deze opdracht is huiswerk voor volgende les (maandag). 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur.  

Slide 14 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 14 oktober
  • Huiswerk: leren p. 38, 40, 42 en 44 + maken opdr. 10a (p. 45)
  • Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift en pen
  • Programma: fictie 7 + toets leesvaardigheid bespreken


Slide 15 - Slide