In een tekst staan stukjes tekst (woorden, delen van zinnen, zinnen, alinea's) niet zomaar achter elkaar
Ze hebben iets met elkaar te maken = tekstverband
Signaalwoorden verbinden stukjes tekst en geven signaal over welk (tekst)verband er bestaat.
Goede lezers letten op tekstverbanden - signaalwoorden.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat is het verschil tussen signaalwoorden en tekstverbanden?
A
Signaalwoorden geven de tekststructuur aan, tekstverbanden verbinden zinnen
B
Signaalwoorden en tekstverbanden zijn synoniemen
C
Tekstverbanden geven de tekststructuur aan, signaalwoorden verbinden zinnen
D
Er is geen verschil
Slide 6 - Quiz
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die alleen in de inleiding voorkomen
B
Woorden die de tekst betekenis veranderen
C
Woorden die de tekststructuur aangeven
D
Woorden die de lezer misleiden
Slide 7 - Quiz
Wat is het doel van signaalwoorden in een tekst?
A
De lezer helpen de tekst beter te begrijpen
B
De tekst langer maken
C
De lezer vermaken
D
De lezer in verwarring brengen
Slide 8 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een tekstverband?
A
Oorzaak-gevolg verband
B
Tijdsvolgorde verband
C
Vergelijkingsverband
D
Opsommingsverband
Slide 9 - Quiz
Hoe herken je een tegenstellend verband in een tekst?
A
Door signaalwoorden zoals 'maar' of 'echter'
B
Door signaalwoorden zoals 'eerst' of 'daarna'
C
Door signaalwoorden zoals 'ook' of 'verder'
D
Door signaalwoorden zoals 'bijvoorbeeld' of 'zoals'
Slide 10 - Quiz
Waarom is het belangrijk om zinnen met tekstverband te herkennen?
A
Het maakt de zin langer.
B
Het maakt het begrip van de tekst duidelijker.
C
Het vermindert de leesbaarheid van de tekst.
D
Het maakt de lezer verward.
Slide 11 - Quiz
Wat is het doel van het herkennen van tekstverband in een zin?
A
Het verandert de betekenis van de zin.
B
Het maakt de zin mooier.
C
Het helpt om de structuur van de tekst te begrijpen.
D
Het zorgt voor meer leestekens in de zin.
Slide 12 - Quiz
Hoe maak je een zin waarin tekstverband duidelijk wordt?
A
Door de zin zo lang mogelijk te maken.
B
Door veel bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken.
C
Door signaalwoorden te gebruiken.
D
Door hoofdletters te gebruiken voor belangrijke woorden.
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Welk tekstverband vind je in een recept?
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide
Slide 15 - Quiz
Danny heeft veel goede vrienden: Bert, Jarno, Mustafa en Khalid. Ook Kian en Djoeke horen tot zijn vriendengroep. Tenslotte heeft hij nog een allerbeste vriend: Jay.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide
Slide 16 - Quiz
Nadia heeft een hekel aan spruitjes, maar van tomaten houdt ze wel.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
allebei
D
geen van beide
Slide 17 - Quiz
Als laatste wil ik mijn ouders bedanken; zonder hen zou ik hier niet staan.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 18 - Quiz
Varia lust bijna alles. Sasra daarentegen lust vrijwel niets.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 19 - Quiz
Ik lust graag broccoli, zuurkool en mosterd.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 20 - Quiz
Eerst poets ik altijd mijn tanden, daarna ga ik onder de douche.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 21 - Quiz
Nadia moet nog zoveel doen. Eerst moet ze de hond uitlaten. Daarna heeft ze een enorme berg huiswerk te maken en bovendien wil haar moeder dat ze vandaag haar kamer opruimt.
A
Tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide
Slide 22 - Quiz
'Zou je tijdens het eten je telefoon weg kunnen leggen,' vroeg mijn moeder voor de zoveelste keer.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 23 - Quiz
Kelly werd vroeger veel gepest. Desondanks is ze nu een zelfverzekerde vrouw geworden.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 24 - Quiz
Wij hebben thuis vier honden. Verder hebben we nog een paard in de wei staan.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 25 - Quiz
Ik zou graag een komedievoorstelling willen hebben, hoewel ik er niet van houd om voor een groot publiek te spreken
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 26 - Quiz
Je moet je ontbijt opeten voordat je naar school gaat.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 27 - Quiz
Ik heb wel honderd afspraken om af te handelen.
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Tijdsvolgorde
D
Geen tekstverband
Slide 28 - Quiz
Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.