Leesvaardigheid §2.3

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

1G - Talent 2.3 Lezen
Leerdoelen - In deze paragraaf leer je:
  • wat feiten en meningen zijn;
  • feiten en meningen herkennen;
  • tekstverbanden en signaalwoorden herkennen

Slide 2 - Slide

Een feit 
is iets wat werkelijk zo is of wat werkelijk is gebeurd. 

Maastoren is het hoogste Nederlandse gebouw.  
Het gebouw is op 28 mei 2010 officieel geopend.  = echt gebeurd. 

Beide feiten kun je controleren. 


Slide 3 - Slide

Hoe kun je feiten vaststellen of controleren?

Slide 4 - Open question

Een mening
is wat iemand ergens van vindt. 
  • Meningen verschillen vaak. 
  •  Voor een mening kun je zeggen: "Ik vind dat ..."
  • Iemand anders kan zeggen: "Dat vind jij".
  • SYNONIEMEN (andere woorden) voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting. 
  • Let op deze woorden in een tekst!

Slide 5 - Slide

Er zit zout in appeltaart.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

Er zit te veel zout in kant-en-klaarmaaltijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quiz

Nederlands is een kernvak.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quiz

Tekstverbanden
  •  In een tekst staan stukjes tekst  (woorden, delen van zinnen, zinnen, alinea's) niet zomaar achter elkaar
  • Ze hebben wat met elkaar te maken = tekstverband
  • Signaalwoorden verbinden stukjes tekst en geven signaal over welk tekstverband er bestaat.
  • Goede lezers letten op tekstverbanden - signaalwoorden.

Slide 9 - Slide

Maak deze zin af:
In Nederland heerst Corona en ook....

Slide 10 - Open question

Maak deze zin af:
In Nederland heerst Corona maar ....

Slide 11 - Open question

Maak deze zin af:
In Nederland heerst nu Corona, eerder ....

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Welk tekstverband vind je in een recept?
A
chronologisch (tijdsvolgorde)
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 14 - Quiz

Danny heeft veel goede vrienden: Bert, Jarno, Mustafa en Khalid. Ook Kian en Djoeke horen tot zijn vriendengroep. Tenslotte heeft hij nog een allerbeste vriend: Jay.
A
chronologisch
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 15 - Quiz

Nadia moet nog zoveel doen. Eerst moet ze de hond uitlaten. Daarna heeft ze een enorme berg huiswerk te maken en bovendien wil haar moeder dat ze vandaag haar kamer opruimt.
A
chronologisch
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 16 - Quiz

Nadia heeft een hekel aan spruitjes, boerenkool en zuurkool, maar van tomaten, komkommer en courgette houdt ze wel.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!

Doornemen theorie op blz. 87
Maak de volgende opdrachten van 2.3 lezen:
9, 10, 12 en 13

Slide 18 - Slide