Woordenschat H1, H2 en H3 - Nieuw Nederlands - havo 3

Hoofdstuk 1

beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
p. 21 - 24
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 1

beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
p. 21 - 24

Slide 1 - Slide

Wat wordt bedoeld met:
Arianne vist naar een complimentje. 

De schoolbel liet haar schrille kreten horen. 


Slide 2 - Slide

beeldspraak 
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis

Beeldspraak komt voor in poëzie, maar ook in het dagelijks leven. 

Goede beeldspraak maakt een tekst
krachtiger, alhoewel...



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

beeldspraak: drie soorten 
1. VERGELIJKING: in een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object (o) en het beeld (b). 

Sanne (o) lijkt wel een prinses.(b)
De dichter is een koe.
Karel, een echte angsthaas, liep
snel weg. 



 

Slide 5 - Slide

beeldspraak: drie soorten
2a. METAFOOR: in een metafoor gebruik je alleen een beeld.(b) 
De prinses van de klas (b) koopt bijna wekelijks iets nieuws. 
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. 

2b. METAFOOR IN WERKWOORD: als een werkwoord een metafoor is. 
De overheid gaat snoeien in de uitgaven. (minder uitgeven)
Zij toverde dit huis om tot een paleis. (mooi maken)


Slide 6 - Slide

beeldspraak: drie soorten 
3. PERSONIFICATIE: met een personificatie stel je een levenloos ding voor als persoon. 

De zon streelde onze wangen. 
De economie zucht en steunt onder dit regeringsbeleid. 
De telefoon slaapt op de lessenaar. 




Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Hoofdstuk 2

beeldspraak: metonymie 
p. 64 - 67

Slide 9 - Slide

Welk deel van de zin is figuurlijk bedoeld?

'De straat houdt zaterdagavond een barbecue.'

Slide 10 - Open question

En in deze zin?

'Zodra het vriest, haalt hij de ijzers uit het vet.'

Slide 11 - Open question

beeldspraak: metonymie
Een VERGELIJKING en een METAFOOR gaan over de overeenkomst tussen object en beeld. 
Die stratenmakers hebben een paar handen als kolenschoppen.

Bij een METONYMIE gaat het over een andere relatie tussen object en beeld:

In dat museum hangt een beroemde Rembrandt. 
(De maker wordt genoemd, maar je bedoelt het schilderij)




Slide 12 - Slide

beeldspraak: metonymie
- deel/geheel: Even de neuzen tellen. 
- producent/product: Ik heb de nieuwste Apple
- materiaal/medaille: Hij won dit weekend zilver
- voorwerp/inhoud: Heb je nog een glas  voor mij? 
- aardrijkskundige naam/wijn: Ik drink het liefst een Bordeaux
-land/elftal: Nederland gaat het EK winnen.
Stad/deel inwoners: Arnhem is in rep en roer.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Hoofdstuk 3

stijlfiguren
p. 109 - 112 

Slide 16 - Slide

Wat weet je al?

'Hij barst van het geld.'
A
overdrijving
B
afzwakking
C
verzachting

Slide 17 - Quiz

'Gisteren hebben we hem naar zijn laatste rustplaats gebracht.'
A
overdrijving
B
afzwakking
C
verzachting

Slide 18 - Quiz


'Een miljoen is een leuk zakcentje.'
A
overdrijving
B
afzwakking
C
verzachting

Slide 19 - Quiz

'Je wordt doodgegooid met informatie over corona.'
A
overdrijving
B
afzwakking
C
verzachting

Slide 20 - Quiz

stijlfiguren
Een stijlfiguur is een middel om dingen sterker uit te drukken. 

Je wilt indruk maken op de lezer of hoorder. 

 
 

Slide 21 - Slide

stijlfiguren: drie soorten
1. HYPERBOOL: je overdrijft erg. 

Hij barst van het geld. 
Je bedoelt: hij is rijk. 

Ik wacht al eeuwen op hem. 
Je bedoelt: ik wacht erg lang. 

Slide 22 - Slide

stijlfiguren: drie soorten
2. UNDERSTATEMENT: je zwakt iets af. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid. 

Zij heeft wel een paar centen. Je bedoelt: zij is rijk. 

Het koningspaar heeft best een leuk stulpje gekocht. 
 Je bedoelt: een mooi paleis. 

Slide 23 - Slide

stijlfiguren: drie soorten
3. EUFEMISME: je zegt iets zo dat het minder erg of hard overkomt. Je wilt een pijnlijke situatie verachten of voorkomen
dat je iemand kwetst. 

Hij is niet meer onder ons. Je bedoelt: hij is overleden.
Ik zit tussen twee banen in. Je bedoelt: ik ben werkloos. 
Hij is een bekende van de politie. Je bedoelt: hij is een boef. 

Slide 24 - Slide

opdrachten
(zie lesplanning op slide 2) 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video