havo hoofdstuk 14

• Scheikunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4,5

H14 havo

14.1 Centraal examen

14.2 Reactievergelijkingen

14.3 Chemisch rekenen

14.4 Structuurformules

14.5 Blokschema's

Wat ontbreekt er aan deze reactievergelijking?

1. Er ontbreekt een aminozuur rechts van de pijl.
2. Er ontbreekt water links van de pijl.
3. Er ontbreekt 2H₂O links van de pijl.
4. Er ontbreekt 2H₂O rechts van de pijl.

Als de reactievergelijking


kloppend is, is de molverhouding :

Cl​−​​+ClO​3​−​​+H​+​​→Cl​2​​+H​2​​O

Cl​−​​/ClO​3​−​​

1. 1/1
2. 2/1
3. 3/1
4. 5/1

Maak de reactievergelijking kloppend.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat moet er voor CO2 staan om de reactie kloppend te maken?

C​6​​H​12​​O​6​​(s)+6O​2​​(g)→6H​2​​O(g)+....CO​2​​(g)

1. 12
2. 6
3. 3
4. 4

Stijn verbrandt 10 gram alcohol. De verbranding is volledig. Geef de kloppende reactievergelijking.

1. C​2​​H​6​​O→2C+6H​​​+O
2. C​2​​H​6​​O+3O​2​​→2CO​2​​+3H​2​​O
3. C​2​​H​6​​O​7​​→2CO​2​​+3H​2​​O
4. 2C​2​​H​6​​O→4CO​2​​+6H​2​​O

De kloppende reactievergelijking van de ontleding van water in zuurstof en waterstofgas moet dus zijn:

1. H​2​​O​2​​(l)−>O​2​​(g)+H​2​​(g)
2. H​2​​O(l)−>O(g)+H​2​​(g)
3. 2H​2​​O(l)−>O​2​​(g)+2H​2​​(g)
4. H​2​​O(l)−>O(g)+2H(g)

Welke coefficienten moeten er staan om de vergelijking kloppend te maken?

....Mg​3​​N​2​​(s)+....H​2​​O(l)→....MgO(s)+....NH​3​​(l)

1. 1 - 3 - 3 - 2
2. 2 - 6 - 6 - 4
3. 1 - 2 - 2 - 3
4. 1 - 6 - 3 - 2

Maak de reactievergelijking kloppend en geef de naam van de stof die ontstaat:

C​10​​H​22​​−>C​6​​H​14​​+...

1. etheen
2. propeen
3. buteen
4. penteen

Welke coefficienten moet je invullen om de reactie kloppend te maken?

....P(s)+....Cl​2​​→....PCl​5​​

1. 1/2/5
2. 2/5/2
3. 2/2/5
4. 1/5/2

Wat is er hier fout?

BaCO​3​​(s)−>Ba​2+​​(aq)+CO​3​2−​​(aq)

1. De ladingen kloppen niet
2. De zoutformule van bariumcarbonaat is fout
3. De reactievergelijking is niet kloppend
4. bariumcarbonaat slecht oplosbaar, dus het kan niet

Maak de volgende reactievergelijking kloppend:

....PbO(s)+....O​2​​(g)→....Pb​3​​O​4​​(s)

1. 3PbO(s)+2O​2​​(g)→Pb​3​​O​4​​(s)
2. 3PbO​4​​(s)+O​2​​(g)→Pb​3​​O​4​​(s)
3. 6PbO(s)+O​2​​(g)→3Pb​3​​O​2​​(s)
4. Pb​6​​O(s)+O​2​​(g)→2Pb​3​​O​4​​(s)

Hoe goed kun je de molverhouding afleiden uit de reactievergelijking?

1. het lukt niet, ik kan geen reactievergelijkingen opstellen
2. het lukt niet, ik weet niet naar welke getallen ik moet kijken
3. ik weet dat ik naar de coëfficiënten moet kijken, maar begrijp niet waarom
4. kloppend maken lukt prima en ik begrijp waarom ik naar de coëfficiënten moet kijken

Wat is de kloppende reactievergelijking van de reactie?

1. CH​4​​(g)+O​2​​(g)→CO​2​​(g)+H​2​​O(l)
2. CH​4​​(g)+O​2​​(g)→CO​2​​(g)+2H​2​​O(l)
3. CH​4​​(g)+2O​2​​(g)→CO​2​​(g)+H​2​​O(l)
4. CH​4​​(g)+2O​2​​(g)→CO​2​​(g)+2H​2​​O(l)

Hoeveel moleculen zijn aanwezig in 2,00 mol zwaveldioxide?

1. 12,04*10^24
2. 1,20*10^24
3. 3,32*10^-24
4. 3,3*10^-24

Er moet dus 2,45 mol N2 ontstaan.
Hoeveel mol NaN3 is er dan nodig?

1. 2 mol NaN3
2. 2/3 mol NaN3
3. 2,45 : 3 x 2 = 1,63 mol NaN3
4. 2,45 : 2 x 3 = 3,68 mol NaN3

Stel, je hebt 200 mL van een suiker-oplossing van 0,5 mol/L. Hoeveel mol suiker zit daarin?

1. 1,0 mol
2. 0,5 mol
3. 0,2 mol
4. 0,1 mol

Hoeveel mol is 8,02 gram methaan?

1. 1,00 mol
2. 0,500 mol
3. 0,750 mol
4. 2,00 mol

In een oplossing van 250 mL zit 0,020 mol KOH. Wat is de pH?

1. pH = - log (0,020/0,250) = 1,10
2. pOH = - log (0,020/0,250) = 1,10
3. pOH=-log (0,020/0,250) = 1,10 pH = 14,00 - 1,10 = 12,90
4. geen van de antwoorden klopt

Hoe kom je van mL alchol naar mol alcohol?

1. x dichtheid en dan : molmassa
2. x dichtheid en dan x molmassa
3. : dichtheid en dan x molmassa
4. : dichtheid en dan : molmassa

Hoe kom je van de concentratie in mol/L naar het aantal mol

1. xde molaire massa
2. x de dichtheid
3. x het aantal L oplossing
4. : de molariteit

Hoeveel mol Na+ ontstaat er dus uit 3,262 mol NaCl?

1. 3,262 mol
2. 1,631 mol
3. 6,524 mol
4. 0,8155 mol

In 100 mL oplossing van 1,0 M is ... mol aanwezig.

1. 0,01 mol
2. 0,1 mol
3. 10 mol

Hoeveel mol komt overeen met 120 gram ijzer?

1. 4,30 mol
2. 2,155 mol
3. 2,15 mol
4. 6,70*10^2 mol

Van mol naar gram doe je...

1. Keer dat grote getal
2. Gedeeld door dat grote getal
3. Keer de molecuulmassa
4. Gedeeld door de molecuulmassa

Wat heeft meer massa één mol IJzer (Fe) of één mol Zink (Zn)?
Tip: Check je BINAS

1. Eén mol IJzer
2. Eén mol Zink
3. Beide evenveel

Hoeveel gram komt overeen met 0,442 mol CO₂? (M = 44,01 g/mol)

1. 19,49 g
2. 0,01 g
3. 99,57 g
4. 19,5 g