3.7 - Woordsoorten

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Woordsoorten benoemen:


Je geeft elk woord in de zin een naam

Slide 2 - Slide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 3 - Open question

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Open question

Zelfstandig naamwoord

Een ZN kun je verkleinen:

dorp - dorpje

Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een ZN.

Je kunt er een lidwoord voorzetten

Slide 5 - Slide

Welk woord is een ZN?
A
loopt
B
bewonderen
C
Deurningerstraat
D
hij

Slide 6 - Quiz

In welke zin is 'fiets' een ZN?
A
Ik fiets elke dag naar huis.
B
Mijn fiets is gisteren gestolen.

Slide 7 - Quiz

Bedenk een BN bij dit plaatje.

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord bij plaatje:

Slide 9 - Open question

Voorzetsels:

Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als:


 'kooiwoorden' of 'vakantiewoorden'.

..... de kooi (in, op, onder, achter, naast)


...... het vakantie (voor, na, tijdens)

Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Ik ben kampioen in judo geworden.
'geworden' is een:

Slide 12 - Open question

Ik heb hem drie euro betaald.
'betaald' is een:

Slide 13 - Open question

Er is mij groot onrecht aangedaan.
'onrecht' is een:

Slide 14 - Open question

Er is mij groot onrecht aangedaan.
'mij' is een:

Slide 15 - Open question

Pieter en ik liepen langs de Rijn.
Noteer de zelfstandige naamwoorden.

Slide 16 - Open question

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Aan de slag met 3.7
Maken
3.7 1 t/m 5
+ test jezelf








timer
10:00
Klaar? Inhalen:
3.3 1 t/m 15
3.5 1 t/m 11, 16 + 17
Test jezelf 3.3 + 3.5 + 3.7

Slide 17 - Slide