Hoofdstuk 4.3

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Toets bespreken
  • Nakijken 4.1 en 4.2 
  • Leerdoelen 4.3
  • Instructie 4.3
  • Aan de slag met 4.3
  • Evalueren van de leerdoelen
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide




Welke 4 ondernemingsvormen zijn er?
Eenmanszaak
VOF
NV
BV

Slide 3 - Slide




Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenmanszaak en een vof?
Bij een eenmanszaak is er slechts één eigenaar, bij een VOF zijn er twee of meer eigenaren.

Slide 4 - Slide




Wat is het belangrijkste verschil tussen een BV en een NV?
Bij een BV zijn de aandelen niet vrij verhandelbaar, bij een NV kan iedereen op de effectenbeurs de aandelen van het bedrijf kopen. 

Slide 5 - Slide




Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenmanszaak/VOF en een BV/NV?
Bij een eenmanszaak en VOF zijn de eigenaren met privévermogen aansprakelijk. Bij een BV en een NV de eigenaren (aandeelhouders) niet met hun privévermogen aansprakelijk. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Vragen over 4.2?

Slide 8 - Slide

Leerdoelen paragraaf 4.3

Na deze les weet je...
  • wanneer er werkgelegenheid is. 
  • in welke sectoren je kunt werken. 
  • hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit.
  • wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Slide 9 - Slide

Hoe zat het ook alweer?

Wat is het verschil tussen een abstracte markt en een concrete markt?

Slide 10 - Slide

Wat is de arbeidsmarkt dan?
Concreet of abstract?

Slide 11 - Slide

Arbeidsmarkt
Vraag naar arbeid komt van de werknemers/ werkgevers.

Aanbod van arbeid komt van de werknemers/ werkgevers.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide


Welke van de vier productiesectoren zie je hiernaast?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 14 - Quiz

Welke van de vier productiesectoren zie je hiernaast?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 15 - Quiz

Sleep de juiste beroepen naar de juiste sectoren. 
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Kapper
Brandweerman
Stratenmaker
Aardbeien kweker
Bakker
Verpleger
Winkelpersoneel
Melkveehouder

Slide 16 - Drag question

Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers

Slide 17 - Quiz

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
werkgevers
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt

Slide 18 - Quiz

Wanneer spreken we van een krappe arbeidsmarkt?
We spreken van een krappe arbeidsmarkt als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid.

Slide 19 - Slide

Hoe zit dat op dit moment in Nederland?
Krap of ruim?

Slide 20 - Slide

Bij een krappe arbeidsmarkt zullen
de lonen waarschijnlijk ........
A
stijgen
B
dalen

Slide 21 - Quiz

Wanneer de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid, spreken economen van een ...
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 22 - Quiz

Als je 14 jaar bent en een krantenwijk hebt hoor je dan bij de beroepsbevolking?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Bij werkloosheid is de vraag naar arbeid groter/kleiner dan het aanbod er van
A
groter
B
kleiner

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Aan de slag
Verder met paragraaf 4.3. 

Ben je klaar? Lees dan 4.4 door en probeer  de opgaven te maken (huiswerk voor de volgende les 4.3).
timer
1:00

Slide 26 - Slide

Leerdoelen paragraaf 4.3
Na deze les weet je...
  • wanneer er werkgelegenheid is. 
  • in welke sectoren je kunt werken. 
  • hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit.
  • wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Slide 27 - Slide



Huiswerk voor de volgende les:  4.3 af




Je hebt de rest van de les om dit af te maken.

Slide 28 - Slide