chylomicronen (= lipoproteïne) ontstaan in ER van darmpitheelcel en worden afgegeven aan de lymfe
via lymfe en bloedvatenstelsel gaan de chylomicronen naar de lever
in de lever ombouw naar verschillende soorten lipoproteïnen: HDL, VLDL
HDL: haalt overtollig cholesterol uit het bloed en cellen weg* en levert de cholesterol weer af bij de lever.
*Macrofagen spelen een belangrijke rol in het ophalen van overtollig cholesterol in lichaamscellen en uit de bloedbaan: ze nemen cholesterol of sdLDL met cholesterol op en oxideren de cholesterol, daarna geven de macrofagen dit geoxideerde cholesterol af aan de HDL.
vervolg volgende dia....
Slide 41 - Slide
vervolg
VLDL: brengt cholesterol en vetzuren naar cellen die dit nodig hebben.
LDL, wat overblijft na afgifte van cholesterol, wordt weer opgenomen door de lever om er weer VLDL van te maken.
Als LDL te lang (>2 weken) in de bloedbaan blijft dan wordt het sdLDL (small density LDL). Macrofagen nemen de sdLDL op en kunnen die afzetten in een bloedvat en dit leidt tot atherosclerose.
is LDL slecht. Niet echt, wel de sdLDL.
Bij een cholesterolbepaling via een bloedsample kan geen onderscheid tussen LDL en sdLDL gemaakt worden dus gaat het meer om de verhouding HDL/LDL of de HDL/triglyceride verhouding.
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Slide
nog enkele opmerkingen over resorptie
fructose: passief door gefaciliteerde diffusie
aminozuren, kleine peptiden, vitaminen en de meeste glucosemoleculen: actief d.m.v. een pomp
MEESTE vetten volgen de lymferoute
Slide 45 - Slide
afzetten van vet : 2 plekken
geel vet: buikholte & rondom de organen.
bij tekort aan koolhydraten vormt geel vet de brandstof voor ATP-vorming t.b.v. metabolische processen
afzetting gestimuleerd door hoog insulinegehalte
is ontstekingsgevoelig --> cortisolproductie --> lichamelijke stress --> verhoogde insulineproductie --> nog meer afzetting geel vet
Slide 46 - Slide
bruin vet: onderhuids bindweefsel
bij het risico op een te lage lichaamstemperatuur vormt bruin vet de brandstof voor warmteproductie (dus geen ATP-vorming bij dissimilatie)