Les 12: Oefentoets Klas 2 Hoofdstuk 3

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Mini test Hoofdstuk 3

Nu volgen er vragen over klinkerwisseling

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
contar / yo

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
poder / ella

Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat!
contar / ellos

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Mi hermano no ______ (jugar) al fútbol.

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Chicos, ¿______ (poder) hacer los deberes, por favor?

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?
Mi hermano y yo ______ (volver) a casa juntos después de la fiesta.

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?

Mis padres _____ (dormir) en una tienda grande.

¿Cómo se dice...?
'ik voetbal'

1. hago fútbol
2. juego al fútbol
3. juego fútbol
4. practico fútbol

Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in welke zin?

Mañana, Paul y yo _____ un partido

Mi amiga Ana siempre _____ al hockey

Rita y Lola, ¿_____ al vóleibol?

Mis hermanos ____ juntos

juega

jugamos

juegan

jugáis

Bij welke werkwoorden vindt er klinkerwisseling plaats?

1. jugar, dormir, practicar, saltar
2. empezar, nadar, contar, vivir
3. mostrar, poder, jugar, dormir
4. poder, practicar, llevar, ser

Nu volgen er vragen over het bijvoeglijk naamwoord

Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.

1. Llevamos un uniforme con _____ colores _____ (weinig)

Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.

Mi instituto está en una ____ ciudad _____ (klein)

¿Cómo eres?
Beschrijf jezelf in 3 zinnen met daarin een werkwoord + een bijvoeglijk naamwoord.

El adjetivo. Sleep de woorden met tegenovergestelde betekenis naar elkaar toe.

barato

nuevo

delgado

feo

gordo

caro

guapo

viejo

Welke bijvoeglijke naamwoorden hebben een vergelijkbare betekenis?

1. amable - simpático
2. aburrido - rizado
3. caro - amable
4. pequeño - gordo

Schrijf een correcte Spaanse zin over Carlos. Gebruik steeds het juiste werkwoord en ook de volgende woorden: blond krullend haar – blauwe ogen – sportieve kleding

El adjetivo. Escribe la forma correcta:
El profesor lleva una barba ___ (kort)

El adjetivo. Escribe la forma correcta:
Mis amigas son muy ___ (grappig)

Nu volgen er vragen over de Frases Clave

Welk antwoord past op deze vraag?

¿Qué estilo tiene tu amigo?

1. Supongo que sí.
2. Es muy amable.
3. Lleva mucha ropa deportiva.
4. Tiene muchas fotos en Instagram.

Welk antwoord past het best op deze vraag?

¿Practicas algún deporte?

1. Entreno una vez a la semana.
2. Este año he ganado muchos partidos.
3. Sí, juego al hockey.
4. Come sano y duerme mucho.

Welk antwoord past het best op deze vraag?

¿Juegas partidos también?

1. Sí, juego al hockey.
2. Sí, jugamos un partido cada semana.
3. Entreno una vez a la semana.
4. Entrena mucho, al menos seis horas.

Wat is je gevoel over de gemaakte toets?

😒🙁😐🙂😃