H. gram. klas 1 groep 1 en 2

Herhaling Latijn klas 1
1 / 31
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Herhaling Latijn klas 1

Slide 1 - Slide

Welke Romeinse goden ken je?

Slide 2 - Mind map

Welke woordsoorten ken je in het Nederlands:

Slide 3 - Mind map

wat is een stam van een woord?
A
deel van het woord dat veranderd
B
deel van het woord dat niet veranderd

Slide 4 - Quiz

stam
uitgang
um
dom
us
i
o
ros
ae
bell
a

Slide 5 - Drag question

Bekijk goed deze afbeelding

Slide 6 - Slide

Welke verhaal is hier afgebeeld?

Slide 7 - Mind map

Wat is de naam van het dier dat je achter de personen ziet?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Op welk verhaal dat je behandeld hebt in klas 1 verwijst dit beeld?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Hoe heet de Romeinse versie van Romeo en Julia?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Vrouwelijk zijn:

A alle zelfstandige naamwoorden die een wezen van het vrouwelijk geslacht aanduiden (bijv. mater = moeder)

B alle zelfstandige naamwoorden van de 1e declinatie (bijv. via) behalve die welke een mannelijk wezen aanduiden (zoals nauta = zeeman)
A
A
B
B
C
A en B

Slide 14 - Quiz

Onzijdig zijn:

A alle zelfstandige naamwoorden van de 2e declinatie met nom. ev. op -um (bijv. bellum, donum, templum).

B (bijna) alle zelfstandige naamwoorden van de 2e declinatie met nom. ev. op -us of -er (bijv. gladius).
A
A
B
B
C
A en B

Slide 15 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden hebben in het Latijn het volgend geslacht:
A
mannelijk(masculinum)
B
vrouwelijk(femininum)
C
onzijdig(neutrum)

Slide 16 - Quiz

Wie weet het rijtje van:

Slide 17 - Slide

 rosa
Schrijf het rijtje in je schrift

Slide 18 - Slide

dominus
Schrijf het rijtje in je schrift

Slide 19 - Slide

 bellum
Schrijf het rijtje in je schrift

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Zet nu de juiste uitgangen bij de juiste groep

Slide 22 - Slide

1e declinatie (verbuigingsgroep)
2e  declinatie op -us
2e declinatie op -um
a
ae
ae
ae
am
a
arum
is
as
is
os
i
o
um
orum

Slide 23 - Drag question

a
ae
ae
arum
ae
is
am
as
a
is
us
i
i
orum
o
is
um
os
o
is
um
a
i
orum
o
is
um
a
o
is
nominativus
genitivus
dativus
accusativus
ablativus

Slide 24 - Drag question

Welke naamvallen ken jij ?

Slide 25 - Open question

Hoe herken je de naamval van een woord in het Latijn?
A
aan het voorzetsel
B
aan de stam
C
aan de uitgang
D
aan het woord

Slide 26 - Quiz

Welke woorden kunnen niet in een naamval staan?

Slide 27 - Mind map

Wat heeft een naamval voor nut?

Slide 28 - Open question

Welke functie horen bij de 1e naamval (nominativus)
A
onderwerp
B
onderwerp, naamwoordelijk deel vd gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quiz

Welke functies horen bij het 3e naamval (dativus)
A
indirect object, dativus van bezit
B
indirect object, aanvulling bij werkwoord
C
aan, voor
D
indirect object, aanvulling bij werkwoord, dativus van bezit

Slide 30 - Quiz

Welke functies horen bij de 4e naamval(accusativus)?
A
aangesproken persoon
B
lijdend voorwerp
C
lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling (na bep. voorzetsels)
D
onderwerp

Slide 31 - Quiz