Blok 4 spelling en interpunctie startopdracht 1

Blok 4 spelling en interpunctie
Wat weten we al?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Blok 4 spelling en interpunctie
Wat weten we al?

Slide 1 - Slide

1. Bij het werkwoord zullen hoor je de volgende vervoegingen: zal je en zul je.
Zijn beide vormen goed?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

2. Schrijf het voltooid deelwoord op van het werkwoord deleten.

Slide 3 - Open question

3a. Bij een zwak werkwoord kun je niet horen hoe jde verleden tijd schrift. Noteer hoe je de verleden tijd van zo'n werkwoord vormt.

Slide 4 - Open question

3b. Hoe wordt de verleden tijd van sterke werkwoorden gevormd?

Slide 5 - Open question

4. Wat is de meervoudsvorm van paraplu?
A
paraplus
B
paraplu's

Slide 6 - Quiz

5. Wat is er bijzonder aan de vorm van het zelfstandig naamwoord hersenen?

Slide 7 - Open question

6. Wat is het verkleinwoord van accu?
A
accutje
B
accu'tje
C
accuutje
D
accuu'tje

Slide 8 - Quiz

7. Welk spellingteken gebruik je als je van een afkorting een verkleinwoord wilt maken?
A
liggend streepje
B
apostrof

Slide 9 - Quiz

8. Je schrijft 'een ijzeren gestel'. Waarom schrijf je het bijvoeglijk naamwoord met een n?

Slide 10 - Open question

9. Je schrijft: Jasmina had vroeger afgekloven nagels.
Leg uit waarom het bijvoeglijk naamwoord in de zin met -en wordt geschreven.

Slide 11 - Open question

10. Waarom schrijf je Máxima Medisch Centrum met hoofdletters?
A
Omdat het mooier staat
B
Het is de naam van een ziekenhuis/instelling
C
Omdat het vernoemd is naar prinses Maxima

Slide 12 - Quiz

11. Waarom schrijf je een glas spa rood i.p.v. een glas Spa rood?
A
Het is de naam van een drankje en niet van een stad
B
Omdat het minder belangrijk is

Slide 13 - Quiz

12. Plaats je een weglatingsteken bij kleine en grote winsten?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

13. Wat is de juiste schrijfwijze?
A
milieuakkoord
B
milieu-akkoord

Slide 15 - Quiz

14. Verklaar de komma in de volgende zin:
Merel, heb jij de gegevens al opgezocht?

Slide 16 - Open question

15. Welk leesteken gebruik je vóór een opsomming?
A
komma
B
dubbele punt
C
punt
D
uitroepteken

Slide 17 - Quiz