3. Wat valt er op aan de rijtjes van de aanw. vnw. in het Latijn? Zijn er bijvoorbeeld overeenkomsten met andere rijtjes? Vormen die met elkaar overeenkomen?
4. Wat is het verschil tussen het bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van het aanwijzend voornaamwoord? Illustreer dit met twee voorbeelden.
5. Wat is het verschil tussen is/ea/id en hic/haec/hoc?
6. Maak nu alleopgaven op p.1 van de scan 'Minerva 1 oefeningen 8-12'.