This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Feit, mening, argumenten
Slide 1 - Slide
Doel
Leren wat het verschil is tussen feiten, meningen en argumenten.
Feiten, meningen en argumenten kunnen herkennen in teksten.
In discussies meningen met argumenten onderbouwen.
Slide 2 - Slide
Theorie
Feit: Iets wat waar is en bewezen kan worden.
Voorbeeld: "De zon komt elke dag op."
Opmerking: Feiten zijn objectief en kunnen gecontroleerd worden.
Slide 3 - Slide
Theorie
Mening: Wat iemand vindt, voelt of denkt. Meningen kunnen verschillen van persoon tot persoon.
Voorbeeld: "Ik vind regen vervelend."
Signaalwoorden: Ik vind, ik ben van mening dat, naar mijn mening, volgens mij...
Slide 4 - Slide
Theorie
Argument: Een reden om een mening te ondersteunen.
Voorbeeld: "Ik vind regen vervelend omdat het mijn haar beschadigt."
Opmerking: Argumenten helpen je mening te onderbouwen.
Slide 5 - Slide
In de 20e eeuw is toerisme uitgegroeid tot een van de grootste en belangrijkste industrieën ter wereld.
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quiz
Ik vind het een goed idee dat scholieren net als volwassen werknemers vakantiegeld van hun ouders krijgen.
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quiz
Massatoerisme ontstond in de jaren zestig van de 20e eeuw toen steeds meer mensen over geld en vrije tijd gingen beschikken.
A
feit
B
mening
Slide 8 - Quiz
Vakantiespreiding helpt volgens mij om te voorkomen dat te veel mensen tegelijkertijd een attractie of een stad bezoeken.
A
feit
B
mening
Slide 9 - Quiz
De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.
A
feit
B
mening
Slide 10 - Quiz
De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.
A
feit
B
mening
Slide 11 - Quiz
De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland. Bij deze uitspraak kun je twijfelen of het een feit of een mening is. Leg dat uit.
Slide 12 - Open question
De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland. Zorg ervoor dat dit een duidelijke mening wordt.
Slide 13 - Open question
Met welke vervolgzin kun je de waarheid van de uitspraak aantonen?
A
Dat blijkt uit een onderzoek dat reisaanbieder Corendon heeft laten doen.
B
Dat vinden Nederlandse vakantiegangers van zichzelf.
C
Dat zegt mijn oom na al zijn vakanties in het buitenland.
Slide 14 - Quiz
Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord. Groente en fruit zijn goed voor je
Slide 15 - Open question
Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord. Samen op vakantie gaan is leuk
Slide 16 - Open question
Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord. Altijd naar het buitenland op vakantie hoeft niet