Les 1 Hf.1

Aan 't werk in de winkel
Herhaling theorie hoofdstuk 1
1 / 24
next
Slide 1: Slide
VerkooppraktijkPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aan 't werk in de winkel
Herhaling theorie hoofdstuk 1

Slide 1 - Slide

Winkelvormen
Je kunt winkels indelen in verschillende vormen. De winkelvorm heeft te maken met het soort winkel. We laten vijf winkelvormen zien; 
- supermarkt
- bouwmarkt
- tuincentrum
- warenhuis
- speciaalzaak

Slide 2 - Slide

food / non-food
Foodproducten zijn producten die je kunt eten of drinken. 

Non-foodproducten, zoals tijdschriften, wasmiddelen en bloemen. Omdat je deze proucten niet kunt eten of drinken, vallen ze onder non-food (niet-voedsel).

Slide 3 - Slide

Assortiment
Alle artikelen die in een winkel te koop zijn, vormen samen het assortiment. 

Een assortiment bestaat uit artikelgroepen. Een artikelgroep bestaat uit artikelen die bij elkaar horen. In een warenhuis kom je bijvoorbeeld de artikelgroep 'sieraden' of 'textiel'tegen. 

Slide 4 - Slide

Branche
Sommige winkels hebben ongeveer hetzelfde assortiment. Zij horen bij dezelfde branche. Een branche bestaat uit winkels die hetzelfde soort artikelen verkopen. Zo bestaat de schoenenbranche uit alle winkels die schoenen verkopen. Om erachter te komen bij welke branche een winkel hoort kijk je dus naar het assortiment.

Slide 5 - Slide

Bedieningssystemen
Zelfbediening - de klant pakt alles zelf
Semi-zelfbediening - de klant kan advies krijgen
Bediening - de klant wordt geholpen

Slide 6 - Slide

Prijsdistributie: artikelen zijn goedkoop, maar er is weinig service
Het draait in deze winkels om de prijs. De artikelen zijn zo goedkoop mogelijk voor de klant. Daarom komt de klant naar deze winkel. Artikelen kunnen zo goedkoop zijn, omdat de winkel geen geld uitgeeft aan service zoals een extra verkoper of kassamedewerkers. De rijen aan de kassa zijn dan bijvoorbeeld langer. 

Slide 7 - Slide

Servicedistributie: artikelen zijn wat duurder, maar de service hoog
Sommige winkels moeten het juist hebben van service. Alleen als ze goede service verlenen, komt de klant graag terug. Denk bijvoorbeeld aan een juwelierszaak of een brillenwinkel. Over dit soort artikelen wil de klant vaak advies. Omdat de artikelen duurder zijn, is de manier waarop de verkoper met de klant omgaat, erg belangrijk. Een klant die hier niet tevreden over is, komt niet meer terug. 

Slide 8 - Slide

Etalage
De etalage is de glazen buitenkant van de winkel. Het is het visitekaartje van de winkel. Een goede etalage trekt de aandacht. Zo'n etalage heeft stopkracht.
Een voorbijganger stopt om te kijken. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Looproute 
De meeste winkels hebben een bepaalde looproute. De looproute zorgt ervoor dat de klanten langs zo veel mogelijk artikelen lopen. In winkels met een vaste looproute dwing je klanten om langs alle artikelen te lopen. Soms krijgen artikelen een andere plaats in de winkel en moet de klant zoeken naar zijn artikelen. Dat vergroot de kans dat hij 1 of meer andere artikelen die hij dan tegenkomt ook koopt. 

Slide 11 - Slide

Vitrine 
Een vitrine is een glazen kast in de winkel. Hierin staan of liggen artikelen die kostbaar zijn. Een vitrine zit op slot. De kans dat de artikelen gestolen worden, is daardoor kleiner. Er is dus minder kans op winkeldiefstal. 

Slide 12 - Slide

Display
Een display is een aparte presentatie van artikelen. De display staat op een speciale plek in de winkel. Het moet opvallen en zo de aandacht trekken. De bedoeling is dat de klant het artikel ziet en het meteen wil kopen. Dit soort aankopen noem je impulsaankopen. De klant besluit plotseling iets te kopen.

Slide 13 - Slide

Handel in goederen
Handel in goederen is handel in dingen die je kunt vastpakken. Denk aan een spijkerbroek, een blik soep, een IPod of een scooter. Waarschijnlijk hoort jouw stagebedrijf bij de handel in goederen. 

Slide 14 - Slide

Handel in diensten
Handel in diensten is handel in dingen die je niet kunt vastpakken. Een voorbeeld van een dienst is een knipbeurt. De kapper wast en knipt je haren. Na afloop betaal je hem. Maar je hebt geen artikel of iets anders in je handen. Je betaalt hem voor zijn dienst. Andere voorbeelden zijn een taxirit of een schilderklus. 

Slide 15 - Slide

Grondstof/ eindproduct
Er groeit een katoenplantje in Azië; grondstof.
Van de plant maakt de fabriek (producent) katoendraad.
Van de katoen wordt spijkerstof gemaakt.
En  van de spijkerstof wordt een spijkerbroek gemaakt; eindproduct.

Slide 16 - Slide

Bedrijfskolom
Voordat jij je brood kan kopen bij de bakker of de supermarkt heeft het brood al een hele reis afgelegd. De reis die een artikel aflegt voordat jij het kan kopen is terug te zien in een bedrijfskolom. 

Slide 17 - Slide

Groothandel
De groothandel koopt producten (artikelen) in grote aantallen direct van de fabriek. Een groothandelaar handelt in het groot

<----- stellingen in een groothandel

Slide 18 - Slide

Detailhandel
De detailhandel koopt producten bij de producent of bij de groothandel. De detailhandel bestaat uit de winkels in de straat. Een detailhandelaar handelt in kleine aantallen. 

stellingen in een winkel ------>

Slide 19 - Slide

Beroepshouding
Je beroepshouding is hoe je je opstelt tijdens je werk. Het is de manier waarop jij je gedraagt tegenover klanten, collega's, leidinggevende en het bedrijf waarvoor je werkt. 

Bij je beroepshouding hoort ook dat je je best doet om genoeg kennis en vaardigheden te leren.

Slide 20 - Slide

Kennis is dat wat je weet.
Voorbeelden van kennis zijn;
* Je weet waar de artikelen in de winkel moeten staan
* Je weet wat de prijs van elk artikel is
* Je weet waar de artikelen in het magazijn staan
* Je weet welke materialen je nodig hebt om schoon te maken
* Je weet hoe de kassa werkt
* Je weet hoe je een vraag van een klant moet beantwoorden
* Je weet wat de beste houding tegenover de klant is

Slide 21 - Slide

Vaardigheden is dat wat je kunt.
Voorbeelden van vaardigheden zijn;
* Je kunt artikelen aanvullen
* Je kunt artikelen prijzen
* Je kunt artikelen in het magazijn plaatsen
* Je kunt schoonmaken
* Je kunt de kassa bedienen
* Je kunt vragen van de klanten beantwoorden
* Je kunt met de klanten omgaan

Slide 22 - Slide

Taken en verantwoordelijkheden
Je functie is je rol in het bedrijf of je positie in het bedrijf. Bij elke functie horen andere taken en verantwoordelijkheden. 

Een taak is een activiteit die moet worden uitgevoerd.

Een verantwoordelijkheid is een plicht om ergens voor te zorgen. Bijvoorbeeld dat een aantal taken (jouw takenpakket) wordt uitgevoerd. Je kunt op je verantwoordelijkheid aangesproken worden.


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video