De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Hij vertelt wat iemand of iets doet.
Voorbeeld: Ik
loop op straat.
Er kunnen ook meerdere werkwoorden in de zin staan.
Voorbeeld: Wij willen morgen naar de bioscoop gaan.
Je vindt de persoonsvorm dan door de zin van tijd te veranderen.
Voorbeeld: Wij wilden morgen naar de bioscoop gaan.