Ned_3h_Week6_les1

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide



Terugblik
Stillezen

Oefentoets bespreken (invullen online) 
Zelfstandig aan de slag woordje F
Evalueren les
Vooruitblik
Kahoot! D



Slide 2 - Slide

Terugblik
Werkhouding vorige week
Kom rustig binnen.
Let op: blijf ingelogd in LessonUp.

Lesinhoud?
Lezen (meneer Hirschman)

Slide 3 - Slide

Lezen 15 min
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Nakijken (oefen)leestoets

Slide 5 - Slide

1 Welke structuur heeft een tekst waarin de chronologische ontwikkeling van het onderwerp wordt geschetst?

Slide 6 - Open question

Antwoord
1 1pt verleden-heden(-toekomst)structuur

Slide 7 - Slide


2 Wat is het onderwerp van de tekst?

A
gierigheid
B
hebzucht
C
sparen
D
vergeetachtigheid

Slide 8 - Quiz

3 Op welke manier probeert de schrijver de lezer nieuwsgierig te maken?
A
door een situatie in het heden te vergelijken met een situatie in het verleden
B
door een voorbeeld te geven
C
door in te spelen op de actualiteit
D
door te laten zien dat het nuttig voor de lezer is om de rest van de tekst ook te lezen

Slide 9 - Quiz

Antwoord
Voorbeeld:
Terrasje met vrienden

Slide 10 - Slide

4 Welke structuur heeft de tekst? Licht je antwoord toe.


Slide 11 - Open question

Antwoord 
verklaringsstructuur 

In de eerste twee alinea’s wordt een verschijnsel beschreven (gierigheid en hebzucht), waarvoor in de rest van de tekst een verklaring wordt gegeven (kenmerken, oorzaak, versterkende invloeden) plus een mogelijke therapie.

Slide 12 - Slide

5 ‘Volgens Seuntjens zijn gierigheid en hebzucht normale, nuttige eigenschappen.’ (al. 2) Waarom vindt ze dat?

Slide 13 - Open question

Antwoord
5. Ze kunnen belangrijk zijn om te overleven. Als je in de oertijd goed was in het hamsteren van voedsel, wist je zeker dat je een barre winter overleefde.

Noteer letterlijk het antwoord uit de tekst!

Slide 14 - Slide

6 Leg uit wat het tit for tat-principe inhoudt. (al. 4)

Slide 15 - Open question

Antwoord
6. Voor wat hoort wat = Als je iemand iets geeft, dan hoort hij jou later iets terug te geven.

Noteer letterlijk het antwoord uit de tekst!

Slide 16 - Slide

7 Wat ligt aan de basis van een dwangmatige persoonlijkheid? (al. 5)?
A
angst
B
controledrift
C
emoties
D
perfectionisme

Slide 17 - Quiz

Antwoord
‘Ze willen alles goed doen en onder controle houden. Orde en perfectie, daar draait het om.’ Zulke mensen zijn vaak bang om de controle te verliezen in hun werk of om zich in emoties te verliezen. Ook willen ze hun uitgaven onder controle houden. ‘Dat komt voort uit angst,’ zegt Van der Does. ‘Want je weet maar nooit. Straks is je geld op en dan heb je niets meer.’

Slide 18 - Slide


8 Welke twee oorzaken voor gierig gedrag noemt Van der Does in alinea 7?

Slide 19 - Open question

Antwoord


(1) een voorzichtige opvoeding;
 (2) het meemaken van een periode van schaarste

Kijk naar het signaalwoord voor een opsomming: in dit geval 'en'.



Slide 20 - Slide

9 Welke tegenstelling herken je in alinea 8? Noteer ook het signaalwoord waaraan je de tegenstelling herkent.

Slide 21 - Open question

Antwoord
Hebzucht als iets positiefs (bij beurshandelaren) tegenover hebzucht als iets negatiefs (in religieuze kringen) 

 signaalwoord: echter 
(tegenstelling)

Slide 22 - Slide

Zet de uitspraken a tot en met h hieronder in de juiste volgorde. Baseer je op de alinea’s 9 en 10. 

 a Iemand begrijpt dat zijn gedrag onredelijk is.
 b Iemand gaat in therapie.
 c Iemand is dwangmatig gierig.
 d Iemand leert dat geven ook best leuk kan zijn.
 e Iemand merkt dat anderen geen misbruik van hem maken.
 f Iemand moet een rondje geven.
 g Iemand wordt ongelukkig van zijn gierigheid.
 h Iemand wordt minder dwangmatig gierig.

Slide 23 - Slide

Antwoord 10
c Iemand is dwangmatig gierig.
 g Iemand wordt ongelukkig van zijn gierigheid.
 b Iemand gaat in therapie.
 f Iemand moet een rondje geven.
 e Iemand merkt dat anderen geen misbruik van hem maken.
 d Iemand leert dat geven ook best leuk kan zijn.
 a Iemand begrijpt dat zijn gedrag onredelijk is.
  h Iemand wordt minder dwangmatig gierig.

Slide 24 - Slide

11 Deze tekst heeft als titel ‘De ziekte van Vrek’. Welke alinea past het beste bij die titel? Licht je keuze toe.

Slide 25 - Open question

Antwoord
11 alinea 9 – Daar gaat het ook echt over een ziekte, namelijk de obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis (OCP).

Slide 26 - Slide


12 Formuleer zelf de hoofdgedachte van de tekst. Gebruik niet meer dan 45 woorden.

Slide 27 - Open question

Antwoord
Een echte gierigaard kent niet het tit for tat-principe, is snel bang om geld uit te geven en lijdt mogelijk aan een persoonlijkheidsstoornis, maar hij kan wel langzaamaan leren dat geven ook best leuk is.

Slide 28 - Slide

Blz 74

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 31 - Quiz

[Het Nederlands verloedert], want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 32 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf jaar hun opleiding kunnen afmaken ipv zes jaar.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 33 - Quiz

Ik kijk veel liever thuis een film dan dat ik naar de bioscoop ga, want ik vind het fijn om de film af en toe op pauze te zetten.
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument

Slide 34 - Quiz

Je gaat nu zelfstandig verder met het volgende:
Huiswerk
Ga naar bladzijde 74/75, lees de theorie. 
Start aan opdracht 1. 

Woordjes F invullen

Klaar?
Leer de woordjes A t/m E

Opnieuw klaar? Top!
Ga lezen uit jouw leesboek.





Slide 35 - Slide

Schooltaalwoorden met de F

Farce
Fiducie
Flatteren
Fobie
Frictie

Zegswijze: Met de Franse slag







Slide 36 - Slide

Schooltaalwoorden met de F
Farce: ……………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeldzin: Omdat Jan niet goed geleerd had, werd de toets voor hem een farce.



Fiducie: …………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeldzin: Ik heb wel fiducie in jouw plannen.

Slide 37 - Slide

Schooltaalwoorden met de F
Flatteren:
a) ……………………………………………………………………………………………………………
b) …………………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeldzin a: De bedrijfsresultaten van ING zijn geflatteerd: de winstuitkering voor de aandeelhouders zal niet hoog zijn.
Voorbeeldzin b: Die rode jurk flatteert haar.






Slide 38 - Slide

Schooltaalwoorden met de F
Fobie: ……………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeldzin: Voorbeelden van fobieën zijn claustrofobie (angst voor kleine ruimtes), agorafobie (pleinvrees), antropofobie (angst voor mensen) en triskaidekafobie (angst voor vrijdag de 13de).






Slide 39 - Slide

Schooltaalwoorden met de F
Frictie :
a)……………………………………………………………………………………………………………..
b) …………………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeldzin a: Volgens het natuurkundeboek is frictie de weerstand die optreedt wanneer een voorwerp bewogen wordt t.o.v. een ander voorwerp of andere stof waarmee het in aanraking komt.
Voorbeeldzin b: Onze totaal verschillende aanpak zorgde tijdens het samenwerken aan het project voor frictie.


Met de Franse slag :……………………………………………………………………………………
Iets doen met de Franse slag of zich met de Franse slag van iets afmaken


Slide 40 - Slide

Hoe ging de invulopdracht?
Hoe ging het zelfstandig werken?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?

Slide 41 - Slide

Wat gaan we volgende week doen?


Wat moet mee? 
Methodeboek, schrift, pen en je opgeladen mobiele telefoon.
Denk aan het kiezen van een leesboek via lezen uit de lijst.

Wat is het huiswerk:
Woordjes E invullen
Leren woordjes A t/m D
Leesboek 
  

Slide 42 - Slide

Woorden D

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Link

Slide 46 - Slide