Ned_2h_Week7_les3

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Terugblik  
Stillezen (10 min)
Woorden F bespreken (5 min)
Samen nakijken toets (invulopdracht LessonUp) (10 min)
Zelfstandig aan de slag (10 min)
Evalueren 
Vooruitblik
Kahoot! F (10 min)






Slide 2 - Slide

Reminder. 
Gebruik je eigen voornaam tijdens LessonUp

Slide 3 - Slide


Vorige les, wat hebben we gedaan?
Oefentoets lezen
Schooltaalwoorden

Werkhouding vorige les
Prima inzet ochtend (lezen)
Oefentoets lezen 7e uur (concentratie voldoende)

Wat kan beter?
Aandacht vasthouden tijdens zelfstandig werken.




Slide 4 - Slide

Stillezen 10 min
Leesboek vergeten? Zie Nieuw Nederlands voor verhalen (vanaf blz 192)
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Schooltaalwoorden (5 min) 

Slide 6 - Slide

Schooltaalwoorden F
Farce
Fiducie
Flatteren
Fobie
Frictie


Zegswijze: Met de Franse slag

Slide 7 - Slide

Schooltaalwoorden F
Farce: dwaze vertoning, grap
Voorbeeldzin: Omdat Jan niet goed geleerd had, werd de toets voor hem een farce.


Fiducie: vertrouwen op een goede afloop
Voorbeeldzin: Ik heb wel fiducie in jouw plannen.

Slide 8 - Slide

Schooltaalwoorden F
Flatteren: a) mooier voorstellen dan de werkelijkheid b) zo gunstig mogelijk laten lijken
Voorbeeldzin a: De bedrijfsresultaten van ING zijn geflatteerd: de winstuitkering voor de aandeelhouders zal niet hoog zijn.
Voorbeeldzin b: Die rode jurk flatteert haar.


Fobie: overdreven angst voor iets
Voorbeeldzin: Voorbeelden van fobieën zijn claustrofobie (angst voor kleine ruimtes), agorafobie (pleinvrees), antropofobie (angst voor mensen) en triskaidekafobie (angst voor vrijdag de 13de).

Slide 9 - Slide

Schooltaalwoorden F
Frictie : a) wrijving (natuurkundige term) b) onenigheid botsing
Voorbeeldzin a: Volgens het natuurkundeboek is frictie de weerstand die optreedt wanneer een voorwerp bewogen wordt t.o.v. een ander voorwerp of andere stof waarmee het in aanraking komt.
Voorbeeldzin b: Onze totaal verschillende aanpak zorgde tijdens het samenwerken aan het project voor frictie.


Met de Franse slag – even snel, zonder de nodige zorg ergens aan te besteden
Iets doen met de Franse slag of zich met de Franse slag van iets afmaken.


Slide 10 - Slide

Doel


  • Je weet wat je nog lastig vindt aan het onderdeel lezen (toets na de vakantie)

Slide 11 - Slide

Nakijken oefentoets (10-12 min)
Docent geeft de antwoorden, soms vullen jullie ook de antwoorden in (5 vragen).

Slide 12 - Slide

Wat viel de docent op tijdens het doornemen van jullie oefentoetsen?
  • Vaak in hele zinnen werden de antwoorden genoteerd
  • Leerlingen onderstreepten tijdens het lezen de signaalwoorden.

Slide 13 - Slide

Antwoord vraag 1
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet en een oorzakelijk verband geeft aan waardoor iets gebeurt.

Extra uitleg (maar hoefde je niet te noteren als antwoord).

Bij een oorzakelijk verband gaat het om een verband tussen een oorzaak buiten de menselijke wil om en een gevolg. De weg is glad. Daarom lopende kinderen heel voorzichtig naar school.

Bij een redengevend verband gaat het om een verband tussen een menselijk besluit en een gevolg.  Max zijn broertje is aan het drummen. Daarom doet Max oordoppen in.

Slide 14 - Slide

Vraag 2. Wat is het onderwerp van de tekst?
A
De kledingindustrie
B
Fast Fashion
C
Free Fasion Challenge
D
Slow Fashion

Slide 15 - Quiz

Antwoord vraag 3, 4, 5, 6
3 elegant = mooie en stijlvolle; fraaie
4 solide = betrouwbaar, degelijk
5 paradox = schijnbare tegenstrijdigheid; onechte tegenstelling
6 dicteren = voorschrijven; zonder tegenspraak opleggen

Slide 16 - Slide

7. Aan welk signaalwoord herken je het opsommend verband? (al. 1)

Slide 17 - Open question

Antwoord vraag 7
 en, ook

Reminder: verbanden met signaalwoorden leren voor de toets (na de herfstvakantie)!

Slide 18 - Slide

8. Welk tekstverband staat er in alinea 2?
A
Concluderend verband
B
Oorzakelijk verband
C
Opsommend verband
D
Redengevend verband

Slide 19 - Quiz

Antwoord vraag 8
oorzakelijk verband

Winkels geven aan dat er altijd uitverkoop is (oorzaak voor de uitverkoop is dat  modeketens hun collecties 20 keer per jaar wisselen)

Slide 20 - Slide

Antwoord vraag 9
letterlijk snel: modeketens wisselen hun collecties 20 keer per jaar
Dit antwoord kun je letterlijk overnemen uit de tekst.

figuurlijk snel: de kleding ziet er vlot en modieus uit
Hier gebruik je je achtergrondkennis vooral (wat is figuurlijk taalgebruik)?

Slide 21 - Slide

Antwoord 
Vraag 10 Mode komt steeds weer terug; zie het voorbeeld van het groene jurkje: dat deed toch echt heel erg denken aan de jaren zestig.

Vraag 11 D We kopen steeds sneller mode, maar wat we kopen is ook sneller uit de mode. (Laura de Jong vervolgt haar zin)

Vraag 12 C We gooien veel te veel kleding weg. (bedenk voor jezelf: wat is duurzaam: iets langdurig kunnen gebruiken)

Slide 22 - Slide

13. Aan welke signaalwoorden herken je het tegenstellend verband? (al. 8)

Slide 23 - Open question

Antwoord
Toch, Maar, maar

Slide 24 - Slide

15. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Dus wat wordt er gezegd over het onderwerp?
A
Fast Fashion is de naam voor het soort winkelcollecties waarmee H&M, Zara, Mango groot zijn geworden.
B
Fast Fashion is een verschijnsel in de modewereld dat moeilijk uit te bannen is.
C
Het grootste deel van de kleding die mensen kopen, eindigt in de prullenmand
D
Het is voor iedereen aan te bevelen om mee te doen aan de Free Fashion Challenge.

Slide 25 - Quiz

Methodeboek
bladzijde 75
Mobiel in 

Slide 26 - Slide

1 Het pasgeboren baby’tje droeg een klein zilveren kettinkje.
2 De coach vond het fascinerend hoe de spelers het conflict zelf oplosten.
3 De student filosofie moet een artikel over ethiek schrijven, maar hij heeft de neiging om het steeds uit te stellen.
4 Je moet tijdens de pauze niet gaan roddelen om een amicale indruk te maken.
5 Het medisch experiment mislukte en ruïneerde Maria’s sportcarrière.
6 Zagen jullie gisteren ook die Engelse documentaire over de vulkaanuitbarsting?

Huiswerk donderdag 8 oktober

Wat ga je nu doen?
Maak de volgende opdracht af van lezen:
Bladzijde 75, opdracht 4

Klaar?
Bladzijde 16, opdracht 6

Weer klaar? TOP! Leer alvast:
Schooltaalwoord E en F (straks Kahoot!)

Schrift zien van: .............









timer
10:00

Slide 27 - Slide

Hoe ging de invulopdracht?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?

Slide 28 - Slide

Wat gaan we de volgende les doen?
Herhaling lezen en schooltaalwoorden
Stillezen 
Uitleg Pitch


Wat moet er volgende week mee? 
Methodeboek, schrift, pen, leesboek en je mobiele telefoon (LessonUp)




Slide 29 - Slide

Weten we het al?
Schooltaalwoord F

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Slide