This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
B2. Chromosomen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Gebruik bij deze vraag het de afbeelding uit de vorige slide. In deze afbeelding zie je een karyogram: een overzicht van de chromosomen van een organisme.
Dit zijn de chromosomen uit een (1) lichaamscel/geslachtscel, want de chromosomen komen (2) enkelvoudig/in paren voor.
Maak de juiste keuzes bij nummers 1 en 2.
A
1: lichaamscel, 2: in paren
B
1: lichaamscel, 2: enkelvoudig
C
1: geslachtscel, 2: enkelvoudig
D
1: geslachtscel, 2: in paren
Slide 3 - Quiz
Gebruik bij deze vraag het de afbeelding uit de vorige slide. In deze afbeelding zie je een karyogram: een overzicht van de chromosomen van een organisme.
Zijn de chromosomen die de onderzoeker bekijkt, afkomstig van een man of een vrouw? Leg je antwoord uit.
Slide 4 - Open question
De onderzoeker bekijkt een ander karyogram met de chromosomen van een geslachtscel van een mens. Een van de chromosomen is een X-chromosoom. De onderzoeker trekt hieruit de conclusie dat de chromosomen afkomstig zijn uit een eicel.
A) Is deze conclusie juist? Leg je antwoord uit. B) Welke geslachtscel bepaalt bij geslachtelijke voortplanting of de nakomeling een jongen of een meisje is: de zaadcel of de eicel? Leg je antwoord uit.
Slide 5 - Open question
Gebruik bij de volgende vraag deze afbeelding.
Slide 6 - Slide
In welke stap komt het genotype tot stand?
A
1
B
2
C
2
D
4
Slide 7 - Quiz
Gebruik bij de volgende vraag deze afbeelding.
Slide 8 - Slide
Welk chromosoom vormt een paar met chromosoom 1? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Open question
Gebruik bij de volgende vraag deze afbeelding.
Slide 10 - Slide
In welke cel zijn de chromosomen juist getekend?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 11 - Quiz
Gebruik bij de volgende vraag deze afbeelding.
Slide 12 - Slide
Bij weefselkweek snijdt een kweker de knoppen van een plant. De kweker laat elke knop uitgroeien tot een nieuwe plant zoals te zien in de afbeelding.
Eigenlijk is het niet nodig om een volledige knop te gebruiken, want ook één cel uit een knop zou kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant. Leg uit dat één cel kan uitgroeien tot een complete plant.
Slide 13 - Open question
Een kweker gebruikt een plant voor weefselkweek. Op deze manier groeien er tien nieuwe planten. Zodra de plantjes groot genoeg zijn, worden ze op verschillende plaatsen in de tuin gezet.
Welke bewering over het genotype en het fenotype van deze plantjes is juist?
A
Alle planten hebben hetzelfde fenotype en genotype
B
De planten hebben hetzelfde fenotype
C
De planten hebben hetzelfde genotype
D
De planten hebben verschillende genotypen en fenotypen.