de-woorden -->
deze /
diehet-woorden --> dat / dit
zaken/dingen --> waarmee, waarvan, waarover, waaraan
personen --> met wie, van wie, over wie, aan wie
ZN --> persoonlijke voornaamwoorden
bezit --> bezittelijke voornaamwoorden
hun --> als er een bezit achter staat + als "hun" meewerkend voorwerp is
hen --> als er een vz voor staat + als "hen" lijdend voorwerp is