kopie TaalCompleet A1 - Thema 5

TaalCompleet thema 5 & 6
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

TaalCompleet thema 5 & 6

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

  1. Waar is Tim?
  2. Wie werkt bij de receptie?
  3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
  4. Waar is Eva?
  5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
  6. Waar is Koen?
  7. Wie is bij de tandarts?



timer
10:00

Slide 3 - Slide

Antwoorden
  1. Tim is bij de huisarts.
  2. Maaike werkt bij de receptie.
  3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
  4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
  5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
  6. Koen is bij de apotheek.
  7. Ahmet is bij de tandarts.

Slide 4 - Slide

Is dit correct? 'Het trui is rood'
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Is dit correct? 'De jurkje is klein'
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Groep 1. Is dit correct? 'Het is duidelijk'
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Groep 1. Is dit correct? 'Het is smakeluk'
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

Slide 9 - Slide

één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets

Slide 10 - Quiz

één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens

Slide 11 - Quiz

één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs

Slide 12 - Quiz

één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen

Slide 13 - Quiz

één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams

Slide 14 - Quiz

één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen

Slide 15 - Quiz

één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen

Slide 16 - Quiz

één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten

Slide 17 - Quiz

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het bord.

  1. één tas - twee ...
  2. één arm - twee ...
  3. één map - twee ...
  4. één bed - twee ...
  5. één tand - twee ...
  6. één boek - twee ...
  7. één zus - twee ...
  8. één mes - twee ...

Slide 18 - Slide

5.4 en 5.6: Meervoud
Antwoorden:

  1. één tas - twee tassen
  2. één arm - twee armen
  3. één map - twee mappen
  4. één bed - twee bedden
  5. één tand - twee tanden
  6. één boek - twee boeken
  7. één zus - twee zussen
  8. één mes - twee messen

Slide 19 - Slide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn
Ik voel mij .....
Ik kan niet .....

Slide 20 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens
één dokter - drie dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - vier sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

Slide 21 - Slide

Groep 1. Zoek online een mooie broek, trui, jurk of t-shirt. Zet de foto hier en schrijf er een advertentietekst bij.

Slide 22 - Open question

5.10: Dokter - dokters
Schrijf in het meervoud op het bord:
de vader - de ..........
de keuken - ........
de huisarts - ........
de enkel - ........
het tasje - ........
het recept - ........

Slide 23 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Antwoorden:
de vader - de vaders
de keuken - de keukens
de huisarts - de huisartsen
de enkel - de enkels
het tasje - de tasjes
het recept - de recepten

Slide 24 - Slide

Luister en schrijf op

Slide 25 - Open question

Luister en schrijf op

Slide 26 - Open question

Luister en schrijf op

Slide 27 - Open question

Luister en schrijf op

Slide 28 - Open question

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Slide 29 - Slide