TaalCompleet A1 - Thema 5

TaalCompleet thema 5
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

TaalCompleet thema 5

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

  1. Waar is Tim?
  2. Wie werkt bij de receptie?
  3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
  4. Waar is Eva?
  5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
  6. Waar is Koen?
  7. Wie is bij de tandarts?



timer
10:00

Slide 3 - Slide

Antwoorden
  1. Tim is bij de huisarts.
  2. Maaike werkt bij de receptie.
  3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
  4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
  5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
  6. Koen is bij de apotheek.
  7. Ahmet is bij de tandarts.

Slide 4 - Slide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

Slide 5 - Slide

één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets

Slide 6 - Quiz

één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens

Slide 7 - Quiz

één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs

Slide 8 - Quiz

één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen

Slide 9 - Quiz

één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams

Slide 10 - Quiz

één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen

Slide 11 - Quiz

één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen

Slide 12 - Quiz

één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten

Slide 13 - Quiz

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud in je schrift.

  1. één tas - twee ...
  2. één arm - twee ...
  3. één map - twee ...
  4. één bed - twee ...
  5. één tand - twee ...
  6. één boek - twee ...
  7. één zus - twee ...
  8. één mes - twee ...

Slide 14 - Slide

5.4 en 5.6: Meervoud
Antwoorden:

  1. één tas - twee tassen
  2. één arm - twee armen
  3. één map - twee mappen
  4. één bed - twee bedden
  5. één tand - twee tanden
  6. één boek - twee boeken
  7. één zus - twee zussen
  8. één mes - twee messen

Slide 15 - Slide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn
Ik voel mij .....
Ik kan niet .....

Slide 16 - Slide

Extra leesteksten Thema 5
Opdracht: Maak de extra leesteksten bij Thema 5
timer
30:00

Slide 17 - Slide

5.8: Jij of u?


Werkblad plusopdracht 5.8. Wat zeg je? Of wat vraag je? Gebruik jij, jou of u.

We bespreken de opdrachten samen.
timer
15:00

Slide 18 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens
één dokter - twee dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

Slide 19 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Schrijf in het meervoud:
de vader - de ..........
de keuken - ........
de huisarts - ........
de enkel - ........
het tasje - ........
het recept - ........

Slide 20 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Antwoorden:
de vader - de vaders
de keuken - de keukens
de huisarts - de huisartsen
de enkel - de enkels
het tasje - de tasjes
het recept - de recepten

Slide 21 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord in je schrift.

Slide 22 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Slide 23 - Slide

5.13: wie, waarom, hoeveel, wat, wanneer


88 Praat samen (blz 181) Geef antwoord met een hele zin.
timer
15:00

Slide 24 - Slide