2025-02-11 - Week 7, les 2

2024-10-01
Nederlands
bij
Welkom
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

2024-10-01
Nederlands
bij
Welkom

Slide 1 - Slide

2024-10-01
Strafwerk inleveren(?)

Slide 2 - Slide

2024-10-01
Wat gaan we doen?
  • Nakijken 2.3, opdr. 18 + 19 + 20

  • Uitleg komma's (10 minuten)

  • Opdracht komma's (5 - 10 minuten)

  • Pauze (5 minuten)

  • Aan de slag!

Slide 3 - Slide

2024-10-01
Lezen
timer
15:00

Slide 4 - Slide

2024-10-01
Huiswerkcontrole!
Leg je werkboek open op bladzijde 121.

Slide 5 - Slide

2024-10-01
Zelfstandig nakijken
2.3, opdr. 18 + 19 + 20
(blz. 121)

Slide 6 - Slide

2024-10-01
Komma's
(§ 2.8)

Slide 7 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

Slide 8 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.
'Mijn favoriete vakantielanden zijn Italië, Oostenrijk, Zweden en Canada.'

Slide 9 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.

Slide 10 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.
'Lex, wil jij de deur even achter je dicht doen?'

Slide 11 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.

  3. Tussen twee persoonsvormen.

Slide 12 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.

  3. Tussen twee persoonsvormen.
'Als je klaar bent, mag je iets voor jezelf doen.'

Slide 13 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.

  3. Tussen twee persoonsvormen.

  4. Tussen woorden zoals want, omdat, maar (voegwoorden).

Slide 14 - Slide

2024-10-01
Komma's
Wanneer plaats je een komma?

  1. Bij een opsomming.

  2. Als je iemand aanspreekt.

  3. Tussen twee persoonsvormen.

  4. Tussen woorden zoals want, omdat, maar (voegwoorden).
'Ik blijf lekker binnen, want het regent.'
Let op!
De komma staat altijd vóór het voegwoord!
!

Slide 15 - Slide


Waar moet de komma in onderstaande zin?

'Ik wist het antwoord niet maar Daan wel.'
A
achter 'antwoord'
B
achter 'niet'
C
achter 'maar'
D
achter 'Daan'

Slide 16 - Quiz


Waar moet de komma in onderstaande zin?

'Mevrouw mag ik mijn neus snuiten?'
A
achter 'mevrouw'
B
achter 'ik'
C
achter 'mijn'
D
er hoort nergens een komma

Slide 17 - Quiz


Waar moet de komma in onderstaande zin?

'Ik ga naar Berlijn Parijs en Rome.'
A
achter 'naar'
B
achter 'Berlijn'
C
achter 'Parijs'
D
er hoort nergens een komma

Slide 18 - Quiz


Waar moet de komma in onderstaande zin?

'Tobias heb jij al goed geleerd?'
A
er hoort nergens een komma
B
achter 'al'
C
achter 'Tobias'
D
achter 'jij'

Slide 19 - Quiz


Waar moet de komma in onderstaande zin?

'Tobias heb jij al goed geleerd?'
A
er hoort nergens een komma
B
achter 'al'
C
achter 'Tobias'
D
achter 'jij'

Slide 20 - Quiz

2024-10-01
Aan de slag
Wat?
Maken: opdracht komma's.



🎵 Je mag muziek luisteren als je oortjes of een koptelefoon hebt. 🎵
timer
5:00

Slide 21 - Slide

2024-10-01
Kijk je eigen opdracht na!

Slide 22 - Slide

2024-10-01
Pauze
timer
5:00

Slide 23 - Slide

2024-10-01
Aan de slag
Wat?
  • (Af)maken:
    - Lezen 2.3 - Test Jezelf! (moet maandag af!)

Hoe?
Rustig en geconcentreerd!

Helemaal klaar?
Ga eerst nog even leren voor de toets. De laatste 10 minuten mag je iets voor jezelf doen.

🎵 Je mag muziek luisteren als je oortjes of een koptelefoon hebt. 🎵
timer
30:00

Slide 24 - Slide

2024-10-01
Tot vrijdag!

Slide 25 - Slide