Bestaat uit:
- werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin.
Het zelfstandige werkwoord is een koppelwerkwoord
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken schijnen)
- naamwoordelijk deel: bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
Mijn nichtje blijkt een goede voetbalster te zijn