What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
3H unité 3 grammaire
1 / 41
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Révision apprendre 3 le verbe écrire p. 127
Slide 2 - Slide
Het werkwoord écrire betekent...
A
lezen
B
schrijven
C
luisteren
D
vragen
Slide 3 - Quiz
Apprendre 3 le verbe écrire
Het is de bedoeling dat je het werkwoord écrire in 4 verschillende tijden kunt vervoegen:
présent (tegenwoordige tijd, ik schrijf)
passé composé (voltooide tijd, ik heb geschreven)
imparfait (verleden tijd, ik schreef)
futur (toekomende tijd, ik zal schrijven)
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Apprendre 3 le verbe écrire
Tip voor de toetsweek:
de présent en de passé composé leer je uit je hoofd
ezelsbrug imparfait: nous-vorm présent, -ons eraf halen, uitgangen toevoegen (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient)
ezelsbrug futur: hele werkwoord, -e eraf halen, uitgangen toevoegen (-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont)
Slide 6 - Slide
Kies de juiste vorm.
___ un mail à ta mère? (schrijf jij)
A
Tu écris
B
Tu écrit
Slide 7 - Quiz
Kies de juiste vorm.
___ un très bon livre. (jullie schreven)
A
Vous écrivions
B
Vous écrirons
Slide 8 - Quiz
Kies de juiste vorm.
___ une carte postale. (ik heb geschreven)
A
Je suis écrit
B
J'ai écrit
Slide 9 - Quiz
Kies de juiste vorm.
___ beaucoup des mails. (zij zullen schrijven)
A
Ils écrivent
B
Ils écriront
Slide 10 - Quiz
Vul nu zelf in (hulp p. 127).
___ une réponse très vite. (wij zullen schrijven)
Slide 11 - Open question
Vul nu zelf in (hulp p. 127).
___ son nom. (zij schrijft)
Slide 12 - Open question
Vul nu zelf in (hulp p. 127).
___ les phrases au tableau. (jij schreef)
Slide 13 - Open question
Vul nu zelf in (hulp p. 127).
___ une lettre à mon amie. (ik schrijf)
Slide 14 - Open question
apprendre 5 het persoonlijk voornaamwoord p. 128
Slide 15 - Slide
Deel 1
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Slide 16 - Slide
Deel 1
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Slide 17 - Slide
Kies het lijdend voorwerp.
Je cherche mon stylo (ik zoek mijn pen).
A
je
B
cherche
C
mon
D
mon stylo
Slide 18 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Je cherche
mon stylo
. Je zoek
mijn pen
.
wie / wat + onderwerp + gezegde = lijdend voorwerp
Slide 19 - Slide
Je cherche
mon stylo
.
Ik zoek
mijn pen
.
Je cherche
ma gomme
.
Ik zoek
mijn gum
.
Je cherche
mes lunettes
.
Ik zoek
mijn bril
.
* J'adore
mon stylo
.
Ik ben dol op
mijn pen.
Je
le
cherche.
Ik zoek
hem
.
Je
la
cherche.
Ik zoek
hem
.
Je
les
cherche.
Ik zoek
ze
.
* Je
l'
adore.
Ik ben dol op
hem
.
Slide 20 - Slide
Kies de juiste optie.
Elle cherche les photos. --> Elle... cherche.
A
le
B
la
C
l'
D
les
Slide 21 - Quiz
Kies de juiste optie.
J'organise la fête. --> Je ... organise.
A
le
B
la
C
l'
D
les
Slide 22 - Quiz
Samenvatting
1) Het lijdend voorwerp kun je vervangen door
le
,
la
,
l'
of
les
.
Slide 23 - Slide
Deel 2
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Slide 24 - Slide
Kies het meewerkend voorwerp.
Je donne ce livre à mon père (ik geef dit boek aan mijn vader).
A
je
B
donne
C
ce livre
D
à mon père
Slide 25 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Wordt voorafgegaan door het voorzetsel
à
/
au
/
à la
/
à l'
/
aux
(NE voorzetsels: aan, voor, op, in, achter, etc.)
Slide 26 - Slide
Je donne ce livre
à mon frère
.
Ik geef dit boek
aan mijn broer
.
Il écrit le mail
à sa soeur
.
Ik schrijf de mail
aan zijn zus
.
Mon père parle
à nos voisins
.
Mijn vader praat
tegen onze buren
.
Je
lui
donne ce livre.
Ik geef dit boek
aan
hem
.
Il
lui
écrit le mail.
Hij schrijf
(aan) haar
de mail.
Mon père
leur
parle.
Mijn vader praat tegen
hen
.
Slide 27 - Slide
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
donner
à
= geven aan écrire
à
= schrijven naar
parler
à
= praten tegen
téléphoner
à
= bellen naar
Slide 28 - Slide
Kies de juiste optie.
Elle écrit un mail à sa mère. --> Elle... écrit un mail.
A
lui
B
leur
Slide 29 - Quiz
Kies de juiste optie.
Il parle à ses amis. --> Il ... parle.
A
lui
B
leur
Slide 30 - Quiz
Samenvatting
1) Het lijdend voorwerp kun je vervangen door
le
,
la
,
l'
of
les
.
2) Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door
lui
(enk.) of
leur
(mv.).
Slide 31 - Slide
De plaats van het persoonlijk voornaamwoord
Slide 32 - Slide
Je vois
mon père.
Ik zie
mijn vader
.
Tu as vu
ce garçon
?
Heb jij
die jongen
gezien?
Elle a téléphoné
à son frère
?
Heeft zij gebeld
met haar vader
?
Je
le
vois
.
Ik zie
hem
.
Tu
l'
as
vu?
Heb jij
hem
gezien?
Elle
lui
a
téléphoné?
Heeft zij
hem
gebeld?
Het pers. vnw. komt voor de
persoonsvorm
.
Slide 33 - Slide
Je vais présenter
mes amis.
Ik ga
mijn vrienden
voorstellen.
Elle va donner ce cadeau
à ses parents
.
Zij gaat dit cadeau geven
aan haar ouders
.
Je vais
les
présenter
.
Ik ga
ze
voorstellen.
Elle va
leur
donner
ce cadeau.
Zij geeft
ze
het cadeau.
Maar, het pers. vnw. staat voor het
hele werkwoord (infinitief)
als dat in de zin staat!
Slide 34 - Slide
Je
ne
vois
pas
mon père.
Tu
n'
as
pas
vu ce garçon?
Je
ne
vais
pas
présenter
mes amis.
Elle
ne
va
pas
donner ce cadeau
à ses parents
.
Je
ne
le
vois
pas
.
Tu
ne
l
'
as
pas
vu?
Je
ne
vais
pas
les
présenter.
Elle
ne
va
pas
leur
donner ce cadeau.
Slide 35 - Slide
Kies de juiste volgorde.
Elle parle à ses amies.
A
Elle leur parle.
B
Elle parle leur.
Slide 36 - Quiz
Kies de juiste volgorde.
Je vais téléphoner à ma mere.
A
Je lui vais téléphoner.
B
Je vais lui téléphoner.
Slide 37 - Quiz
Kies de juiste volgorde.
Je n'achète pas une glace.
A
Je ne l'achète pas.
B
Je le n'achète pas.
Slide 38 - Quiz
Kies de juiste volgorde.
Elle ne va pas acheter la tablette.
A
Elle ne le vas pas acheter.
B
Elle ne vas pas l'acheter.
Slide 39 - Quiz
Samenvatting
1) Het lijdend voorwerp kun je vervangen door
le
,
la
,
l'
of
les
.
2) Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door
lui
of
leur
.
3) Het persn. vnw. staat
voor de persoonsvorm
, maar
als
er een heel werkwoord in de zin staat
voor het hele werkwoord
.
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
More lessons like this
3H unité 3 grammaire
January 2021
- Lesson with
28 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Unité 3_LSJ_repetitie_klas 3h
February 2024
- Lesson with
33 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
2HV - Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
May 2020
- Lesson with
19 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2HV - herhalling - Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
June 2020
- Lesson with
19 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhaling grammatica unité 3 (3H)
January 2021
- Lesson with
29 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp/Le pronom personnel comme objet direct.
February 2023
- Lesson with
13 slides
unite 3 3VS Fabienne toets
January 2021
- Lesson with
34 slides
Frans
Middelbare school
mavo, vwo
Leerjaar 2,3
havo 3/ a3 hoofdstuk 4
March 2022
- Lesson with
34 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3