24/25 week 3 februari les dinsdag

les adjectives - les opposés
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

les adjectives - les opposés

Slide 1 - Slide

  • écouter
  • la grammaire - grammaire 2
  • jeu et parler
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend voor de luistertoets
  • herken ik in een Franse zin het lijdend + meewerkend voorwerp en kan ik het  vervangen door een persoonlijk voornaamwoord 

Slide 2 - Slide

Compréhension orale 
Qui a fait un examen sur Woots?
C'était dur ou facile?


Slide 3 - Slide

Slide 5 - Slide

Tu aimes lire ce texte?
Tu cherches ton sac? Oui, je cherche mon sac. Mon sac est très jolie. Mon sac est grand. J'ai vu mon sac sur la table. Mais maintenant, mon sac n' est plus là.

Slide 6 - Slide

Quel texte tu préfères lire?
Tu cherches ton sac? Oui, je cherche mon sac. Mon sac est très jolie. Mon sac est grand. J'ai vu mon sac sur la table. Mais maintenant, mon sac n' est plus là.

Tu cherches ton sac? Oui, je le cherche. Il est très jolie. Mon sac est grand. Je l'ai vu sur la table. Mais maintenant, il n' est plus là.

Slide 7 - Slide


Als je een persoon of een ding als lijdend voorwerp wilt vervangen, bijvoorbeeld om niet steeds hetzelfde te hoeven herhalen, of om een vraag te beantwoorden, kan dat door een persoonlijk voornaamwoord als le, la, l’ of les.

Slide 8 - Slide

Lesdoel: aan het einde van de les...

- herken ik in een Franse zin het lijdend + meewerkend voorwerp
- kan ik het lijdend en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord 

Slide 9 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek het boek

Het boek kun je vervangen door hem 
- > Ik zoek hem

hem = het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp


Slide 10 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek het boek -> Je cherche le livre

Ik zoek hem -> Je cherche le

Maar: in het Frans een andere woordvolgorde! 
Je le cherche

Slide 11 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Ik zoek de boeken -> Je cherche les livres
Ik zoek ze                -> Je les cherche

Ik kijk naar de bloem -> Je regarde la fleur
                                          Je la regarde 

Slide 12 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
Woordvolgorde:
- voor het eerste werkwoord in de zin of
- voor het hele werkwoord (infinitief)

Voorbeeld:
Tu as vu mon grand-père? Oui, je l'ai vu. Non je ne l'ai pas vu.
Isa va regarder la télé. Isa va la regarder. Isa ne va pas la regarder.





Slide 13 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste optie:
Elle cherche les photos
Elle ...... cherche.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste volgorde.
Je veux utiliser ma carte pour payer.
A
Je la veux utiliser.
B
Je veux l'utiliser.

Slide 16 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 17 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 18 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp.
Noah va inviter son ami.

Slide 19 - Open question

Tu as acheté un livre?
Non, .....

Slide 20 - Open question

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 21 - Drag question

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                                

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Voor de TW hoef je alleen de rode vormen te kennen.

Slide 22 - Slide

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    (zie dia 5)

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.

 Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.


2.  Heel werkwoord in de zin???     Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.

Slide 23 - Slide

het meewerkend voorwerp
Tu as dit à Marie de partir?
A
Je lui ai dit de partir
B
je l'ai dit de partir

Slide 24 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Je vais téléphoner à ma mamie.
A
Je vais leur téléphoner.
B
Je vais lui téléphoner.
C
Je leur vais téléphoner.
D
Je lui vais téléphoner.

Slide 25 - Quiz

Verschillende routes - les devoirs
Moeilijk - bekijk de volgende video
Nog steeds moeilijk - maak exercice 16b
Makkelijk - maak exercice 16c, 16d

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Jeu de l'oie
Stel elkaar de vraag die hoort bij het nummer waar je op staat.
 
  • vervang lijdend/meewerkend voorwerp door persoonlijk vnw.
  • basiswoordenlijst 2 en 4

Slide 28 - Slide

Les devoirs
Maken oefentoets in Woots
Leren 2 en 4 basiswoordenlijst

Slide 29 - Slide