Taalverzorging: bijzin en samentrekking

                            Taalverzorging:
                                              bijzin en samentrekking

                    periode 3
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

                            Taalverzorging:
                                              bijzin en samentrekking

                    periode 3

Slide 1 - Slide

Herhaling:
Losstaand zinsgedeelte
Incongruentie
Foutieve samentrekking
 Beknopte bijzin
Nieuwe theorie:
Foutieve inversie 
Dubbelop

Slide 2 - Slide

Congruentie
Als een onderwerp enkelvoud is, dan moet je persoonsvorm ook enkelvoud zijn.
Als een onderwerp meervoud is, dan moet je persoonsvorm ook enkelvoud zijn.
Klopt dat niet? Incongruentie

Slide 3 - Slide

Dus:
- De man komt naar huis. 
- De mannen komen naar huis.
Maar let op: woorden die een groep aangeven zijn enkelvoud.
--> Een aantal mannen komt naar huis.

Slide 4 - Slide

Vul in: ''Een zwerm vogels ... (vliegen) voorbij.''

Slide 5 - Open question

Beantwoord: Welke twee zinsdelen moeten in getal gelijk zijn?

Slide 6 - Open question

Woorden te weinig

Slide 7 - Slide

Samengestelde zinnen
Zinnen met meer dan één persoonsvorm. 
Twee hoofdzinnen: (1) Eerst gaat hij naar de schoenenwinkel en (2) hij doet daarna boodschappen bij de Jumbo. 

Nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar, of, dus.

Slide 8 - Slide

Hoofdzin en bijzin
Hoofdzin en bijzin: ''Ik vind het goed dat hij zich zo inzet voor het goed doel.''
Onderschikkende voegwoorden: Alle andere voegwoorden.

Controle: In een hoofdzin kan er niks tussen het onderwerp en de persoonsvorm staan: Ik niet koop koekjes. = fout!

Slide 9 - Slide

Losstaand zinsgedeelte
Fout: ''Mijn fiets is gestolen. Waardoor ik moet lopen.''
Goed: ''Mijn fiets is gestolen, waardoor ik moet lopen.''

Slide 10 - Slide

Twee hoofdzinnen of bijzin + hoofdzin?
''Omdat ik koekjes lekker vind, koop ik vaak Oreo's.''
A
Twee hoofdzinnen
B
Bijzin en hoofdzin
C
Géén idee

Slide 11 - Quiz

 Beknopte bijzin
Bijzinnen kunnen vaak vervangen worden, waardoor zij vaak een verborgen onderwerp en persoonsvorm hebben.
'' (1) Wachtend op de bus, (2) kusten zij elkaar.''
--> ''Toen zij wachtten op de bus, kusten zij elkaar.''
1. Zij is onderwerp
2. Zij is onderwerp

Slide 12 - Slide

Verkeerd aansluitende beknopte bijzin

Wanneer het onderwerp van de beknopte bijzin niet gelijk is aan het onderwerp van de hoofdzin. 

''Na koffie gedronken te hebben, vertrok de bus weer.''

Slide 13 - Slide

Wat is de beknopte bijzin in:

Vriendelijk lachend, komt Nathalie binnen.
A
Vriendelijk
B
Vriendelijk lachend
C
komt Nathalie
D
komt Nathalie binnen

Slide 14 - Quiz

Een beknopte bijzin heeft een onderwerp.
A
juist
B
niet juist

Slide 15 - Quiz

Bijzin of beknopte bijzin?

Als het vakantie is, slaap ik elke dag uit.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin

Slide 16 - Quiz

Bijzin of beknopte bijzin?

Zonder te kijken staken de kleuters de straat over.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin

Slide 17 - Quiz

Wanneer is een beknopte bijzin foutief?
A
Als er geen persoonsvorm instaat
B
Als er geen onderwerp instaat
C
Als het weggelaten onderwerp niet hetzelfde is als het onderwerp van de hele zin
D
Als er een onvoltooid deelwoord en een infinitief instaat

Slide 18 - Quiz

Welke van de volgende is een beknopte bijzin
A
Toen ik vanochtend wakker werd, was mijn wekker nog niet gegaan
B
Rennend over de gang, botste de jongen tegen de deur
C
Vandaag ga ik bowlen en morgen gaan we minigolfen
D
Ik hoop dat mijn familie staat te wachten als ik het vliegtuig uitkom

Slide 19 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Na gegeten te hebben, fietsten we weer verder.
A
Foutief
B
Goed

Slide 20 - Quiz

Welke beknopte bijzin is correct?
A
Lekker in onze stoelen liggend, dronken we de koude frisdrank.
B
In roomboter gebraden eet hij het vlees met smaak op.
C
Lopend naar de overkant reed de auto hem bijna aan.
D
Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.

Slide 21 - Quiz

Wanneer is een beknopte bijzin fout?
A
Als er een pv en ow in staan.
B
Als de ow niet overeenkomen.
C
Als er geen pv en ow in staan.
D
Als het getal van de ow verschilt.

Slide 22 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?
Lopend naar de overkant, reed de auto hem bijna aan.


A
Foutief
B
Goed

Slide 23 - Quiz

In een beknopte bijzin staan geen werkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Eindelijk thuisgekomen, ging hij meteen naar bed.
A
Foutief
B
Goed

Slide 25 - Quiz

Foutieve beknopte bijzin of een goede beknopte bijzin?

Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder.
A
Foutief
B
Goed

Slide 26 - Quiz

Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
Beknopte bijzin
B
Foutief beknopte bijzin

Slide 27 - Quiz

Denkend aan zijn mooie vakantie werd het fotoalbum doorgebladerd.

Bovenstaande zin bevat een ... ?
A
beknopte bijzin
B
foutief beknopte bijzin

Slide 28 - Quiz

Liggend op zijn badmat las Achmad zijn dagblad.
A
Beknopte bijzin
B
Foutief beknopte bijzin

Slide 29 - Quiz

Denkend aan zijn mooie vakantie werd het fotoalbum doorgebladerd.
A
beknopte bijzin
B
foutief beknopte bijzin

Slide 30 - Quiz

Lachend werden de pizza's in de houtoven getopt.
A
foutief beknopte bijzin
B
goede beknopte bijzin

Slide 31 - Quiz

In staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.
A
bijvoeglijke bijzin
B
beknopte bijzin
C
foutief beknopte bijzin

Slide 32 - Quiz

Corrigeer: '' Al bellend, werden de honden uitgelaten''

Slide 33 - Open question

Ik begrijp de beknopte bijzin
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
goed genoeg

Slide 34 - Quiz

Samentrekking
In samengestelde zinnen kun je herhalende woorden of woordgroepen weglaten in de tweede zin.
"Ik zie daar de voor- en nadelen niet van in".

''Hij houdt van taart, maar niet van cake''.

Slide 35 - Slide

Welke woorden zijn weggelaten?
''Hij houdt van taart, maar niet van cake.''

Slide 36 - Open question

Foutieve samentrekking
In drie gevallen mag je NIET samentrekken:
1. Bij verschil in grammaticale functie
2. Bij verschil in getal (bij persoonsvorm en onderwerp)
3. Bij verschil in betekenis

Slide 37 - Slide

1. Grammaticale functie
''(1) Star Wars is een spannende film en (2) kijk ik graag.'' 
(1) Star Wars is onderwerp.
(2) Star Wars is lijdend onderwerp
Oplossing: ''Star Wars is een spannend film en die film kijk ik graag.''


Slide 38 - Slide

Goed of fout?
''De jongen liep de winkel binnen en werd een winkelmandje toegereikt.''

A
Goed
B
Fout

Slide 39 - Quiz

2. Getal
Weten we het nog? Congruentie 
''(1) In deze buurt wordt vaak te hard gereden en (2) veel auto's geflitst.''
1. Enkelvoud
2. Meervoud
Oplossing: ''In deze buurt wordt vaak te hard gereden en veel auto's worden geflitst.''

Slide 40 - Slide

Verbeter: ''Hier wordt vaak ingebroken en veel auto's vernield.''

Slide 41 - Open question

3. Betekenis
''Jantje is (1) in Spanje en (2) vijftig jaar oud.''
1. Plaats
2. Eigenschap
Oplossing: ''Jantje is in Spanje en is vijftig jaar oud.''

Slide 42 - Slide

Welke foutieve samentrekking?
''Ik zet koffie en op tafel.''
A
Verschil in grammaticale functie
B
Verschil in getal
C
Verschil in betekenis

Slide 43 - Quiz

Welke foutieve samentrekking?
''Zijn broek kostte tachtig euro, maar vind ik niet mooi.''
A
Verschil in grammaticale functie
B
Verschil in getal
C
Verschil in betekenis

Slide 44 - Quiz

Inversie
Nederlandse zinnen kennen een basisvolgorde:
Eerst je onderwerp, dan je persoonsvorm, dan de rest van de zinsdelen.
''Jij koopt veel eten op de kermis.''
Staat de persoonsvorm achter het onderwerp? Inversie
Vragen: ''Koop jij altijd veel eten op de kermis?''
Ander zinsdeel voorop: ''Op de kermis koop jij altijd veel eten!''


Slide 45 - Slide

Foutieve inversie
Inversie = het plaatsen van het onderwerp na de persoonsvorm

Wat is dan foute inversie?
Het regende de hele middag en hebben we dus niets kunnen doen. 
Het regende de hele middag en dus hebben we niets kunnen doen. 

Slide 46 - Slide

Goed of fout?
''Vroeger at ik graag appels en plukte ik ze zelf.''
A
Goed
B
Fout

Slide 47 - Quiz

Online oefenen
Ga naar hoofdstuk 4 - incongruentie en foutieve inversie

Slide 48 - Slide