Je leert dit hoofdstuk verschillende werkwoorden. Deze werkwoorden moet je als rijtjes leren. Wel heb ik een aantal hulpmiddelen voor je. Ik doe de voorbeelden aan de hand van het werkwoord können.
Slide 7 - Slide
Hoe zit het?
Het enkelvoud:
De ich en de er/sie/es-vorm zijn altijd gelijk
Er veranderd ook een klinker in de stam in het enkelvoud (niet in het meervoud)
De du-vorm krijgt een verandering in de klinker en krijgt -st. Let op: Niet als de stam eindigd op een -s (zoals müssen)
Slide 8 - Slide
Hoe zit het?
Het meervoud:
Gelijk aan wat we hebben geleerd met feesttenten en eettenten
Dus:
wir: -en
ihr: -t
Sie/sie: -en
En hierbij heb je de zelfde klinker als in het hele werkwoord
Slide 9 - Slide
Dus (zoals bij können):
ich kann
du kannst
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
Sie/sie können
Slide 10 - Slide
Uitzondering (wissen)
ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß
wir wissen
ihr wisst
Sie/sie wissen
Let op: ß is een S-klank en krijgt bij du een -t en niet -st (geldt ook voor müssen)