Resumen 3HV - Capítulo 6

(ree- soe-men) (= samenvatting)
6
Capítulo
1 / 52
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

(ree- soe-men) (= samenvatting)
6
Capítulo

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je leren?
- Lees & luisterfragment (breng oortjes, liefst geen airpod-achtigen)
- woordjes 6.1, 6.2, 6.3 NL-ESP
- Roze werkwoordenblad 25 t/m 50 (ESP-NL)
- Futuro (  vervoeging IR + a + heel ww)
- Regelmatige ww vervoegen (-AR,-ER, IR)
- Wederkerende ww vervoegen (eindigend op -SE) ( altijd 2 antwoorden!)
- Onregelmatige ww vervoegen (ser, estar, ir en alle ww met klankveranderingen
en eerste onregelmatige personen ,zie groene werkboek)
- Presente perfecto (regelmatige & onregelmatige) ( denk aan hulpwerkwoord!)
- voorzetsels ( A, de, con, en, por, para)
- aanwijzend voornaamwoord ( este,ese aquel, m/vr & zelfstandig gebruik)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vocabulario 6.1 t/m 6.3 + ww
Vocabulario 6.1 (NL > ESP)
Vocabulario 6.2 (NL > ESP)
Vocabulario 6.3 (NL > ESP)

+ werkwoorden 25 t/m 50 (ESP>NL)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden 
eindigend op -AR, -ER, -IR

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR (ER of IR) haal je  de -AR (ER of IR) van het werkwoord af , zodat de stam overblijft: bv HABLAR > HABL, COMER > COM,  VIVIR, VIV.
  • Daarachter zet je dan de vervoeging van de persoonsvorm bij. Dus bij Yo  > O, bij Tú > -AS of ES,  bij él/ella usted > -A, E  etcetera.  

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR zit in de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER zit in de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR zit in de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (viv)imos) en vosotros (viv(ís) én natuurlijk bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> vivís

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

LLAMARSE en andere wederkerende werkwoorden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions



yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes



me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos  llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)


LET OP: Je moet ALTIJD twee woorden invullen bij vragen over -SE werkwoorden !!!

Llamarse = heten

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Hola,  (llamarse) Roberto.
Cuando (levantarse), (ducharse) y  (cepillarse) los dientes y (peinarse) el pelo. 
Después (afeitarse), pero hoy no. 
Es que la espuma se ha agotado....

Pienso que mi hijo también (afeitarse) con mi espuma de afeitar...
Zet deze wederkerende werkwoorden in de yo vorm
TAREA: zet de werkwoorden in deze tekst in de juiste vervoeging. Schrijf ze op in je schrift

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

TENER

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Link

This item has no instructions

Futuro próximo
Nabije toekomende tijd

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Hoe zeg je in het Spaans wat je binnenkort gaat doen?
De nabije toekomende tijd (el futuro próximo)
Je hebt 3 dingen nodig:
  1. Een vervoeging van het werkwoord IR (gaan)
  2. A
  3. een heel werkwoord: ser, hablar , escribir, comer etc.

Ejemplos: 
Este fin de semana voy a relajar, 
Vamos a comprar patatas fritas.
Esta noche va a hablar con su novia.


  Formule : IR + A + HEEL WW

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Je hebt dus IR nodig...
yo
VOY
ik ga
VAS
jij gaat
él, ella, usted
VA
hij, zij, u gaat
nosotros/ -as
VAMOS
wij gaan
vosotros/ -as
VAIS
jullie gaan
ellos, ellas, ustedes
VAN
zij gaan

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Link

This item has no instructions

Werkwoorden waarbij 
de klank verandert 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Verbos irregulares
Er zijn onregelmatige werkwoorden:
  1. - die geheel afwijken (zoals SER, IR)
  2. - waar alleen de 1e persoon afwijkt. (zoals ESTAR)
  3. - die klinkerwisselingen in de stam hebben. (zoals QUERER)
  4. - waar de eerste persoon afwijkt én die een klinkerwisseling hebben. (zoals TENER)

Onregelmatige werkwoorden

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden met klinkerwisseling in de stam 
(blz. 49/53 uit EB)
Hay 4 grupos:
1.  cerrar (e >ie)
2. poder ( o>ue)
3. jugar (u_ue)
4. pedir (e>i)
1. cerrar
2. poder
3. jugar
4. pedir
yo cierro
yo puedo
yo juego
yo pido
tu cierras
tu puedes
tu juegas
tu pides
el/ella cierra
el/ella puede
el/ella juega
el/ella pide
nosotros cerramos
nosotros podemos
nosotros jugamos
nosotros pedimos
vosotros cerráis
vosotros podéis
vosotros jugáis 
vosotros pedís
ellos/ellas cierran
ellos/ellas pueden
ellos/ellas juegan
ellos/ellas piden

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Werkwoorden met klankverandering in de stam 
(pág. 49 de tu libro rojo)
Hay 4 grupos:
1.  cerrar (e >ie)
2. poder ( o>ue)
3. jugar (u_ue)
4. pedir (e>i)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Unos ejemplos
1. cerrar (e >ie) : sentir, empezar, perder ,querer y tener

2. poder (o>ue): encontrar, costar, dormir y volver

3. jugar (u>ue): - jugar

4.pedir (e>i): servir, vestir, repetir y seguir
TAREA: Zoek de betekenis van deze werkwoorden op (10m) en schrijf ze in je schrift.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

unos ejemplos
1. cerrar (e >ie) : sentir, empezar, perder ,querer y tener
>> voelen, beginnen, verliezen, willen, hebben
2. poder (o>ue): encontrar, costar, dormir y volver
>> kunnen, ontmoeten /tegenkomen, kosten, slapen, terugkeren
3. jugar (u>ue): jugar- spelen
4.pedir (e>i): servir, vestir, repetir y seguir
>> vragen/ bestellen, serveren, aankleden, herhalen, volgen
TAREA: Zoek de betekenis van deze werkwoorden op (10m) en schrijf ze in je schrift.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

VERBUGA
Oefen het vervoegen van werkwoorden met 

  • selecteer links de werkwoorden die je wilt oefenen
  • selecteer rechts 'presente' (= tegenwoordige tijd) 
  • kies voor willekeurig (linksonder)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Link

This item has no instructions

Voorzetsels
a, de , con, en, por , para

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsels in het Spaans

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Ezelsbruggetje

A --> gaat vaak samen met IR
De --> gaat vaak samen met SER
En --> gaat vaak samen met ESTAR
En --> gebruik bij vervoer!!!

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

(por, para, en, con , de, a)
1. Las revistas que están en la mesa son _____ Roberto.

2. ¿Saldremos mañana ____ Pedro?

3. Ella está ____ su casa.

4. ¿Cómo voy ____l centro?

5. Chile está ___ Latinoamerica.

6. Voy a viajar ____ Europa.

7. Estudiamos español ____ Salamanca.

8. Soy ___ Valencia.

9. Tengo tres entradas ___ el concierto del sábado.

10. El baño más pequeño es ____ los niños.

11. El sur de Chile es famoso ___ su naturaleza.

12. Viajamos a Cuba ____ barco.

13. Voy al centro ____ ver una película.

14. Mi vecino construyó (bouwen) una pared ____ nosotros.

15. Quiero un vaso ____ zumo de naranja.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden

  1. DE
  2. CON
  3. EN
  4. A
  5. EN
  6. POR
  7. EN
  8. DE

9. PARA

10. DE

11. POR

12. EN

13. A/ PARA

14. PARA

15. DE

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Video

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord
deze/dit hier; dat/die daar bij jou; dat/die verder weg van ons vandaan.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Los demostrativos
  • Een aanwijzend vnw. wijst iets of iemand aan en het staat vóór datgene wat het aanwijst (dit/dat boek, deze/die hond, die/deze meisjes)
Dit/dat boek = Este/ese libro
Deze/die fiets = Esta/esa bicicleta 
Deze/die jongens = Estos/esos chicos
Deze/die meisjes = Estas/esas chicas
etc.

Aanwijzend voornaamwoorden

Slide 40 - Slide

In het Spaans letten op of een woord mannelijk of vrouwelijk is, of het enkelvoud of meervoud is, en wat de afstand is (wel/niet ver weg). 
Los demostrativos
  • Dichtbij (hier, bij mij)
-> aquí 


  • Verder weg (daar,
bij jou) -> ahí


  • Nog verder weg (daar,
    ver weg van beiden
    -> allí
Aanwijzend voornaamwoorden
DEZE, DIT
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
este 
esta
meervoud
estos
estas
DIE, DAT
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
ese
esa
meervoud
esos
esas
DIE, DAT
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
aquel
aquella
meervoud
aquellos
aquellas

Slide 41 - Slide

Demostrativos dus in drie groepen op te delen; afhankelijk van de afstand, hoe ver/dichtbij. 

Voorbeelden: 
- Dichtbij, bij mij -> esta chica está sentada en una silla 
- Iets verder weg, bij jou -> ese libro está sobre la mesa 
- Nog verder weg, van beiden -> aquel árbol es muy grande

Slide 42 - Video

This item has no instructions

Aanwijzende vnw
  1. ........... coche aquí (hier bij mij) es rojo. 
  2. ¿.............. chica allí (daarginds) es Ana?
  3. ¿.............. libro allí (daar bij jou) es tuyo?
  4. .............. no está mal. 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden
  1. ESTE coche aquí (hier bij mij) es rojo. 
  2. ¿AQUELLA chica allí (daarginds) es Ana?
  3. ¿ESE libro allí (daar bij jou) es tuyo?
  4. ESO no está mal. 

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Presente perfecto
voltooid deelwoord

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Hulpwerkwoord                       Voltooid deelwoord
LET OP! Wat steeds vervoegd moet worden is het hulpwerkwoord.
Bij het voltooid deelwoord pas je alleen de uitgang -IDO of - ADO toe.

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Uitzonderingen vh voltooid deelwoord

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

signaalwoorden

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Slide 49 - Video

This item has no instructions

Slide 50 - Link

This item has no instructions

Slide 51 - Link

This item has no instructions

Slide 52 - Link

This item has no instructions