Rapport schrijven

Wie schrijft er wel eens een overdracht of rapportage?
1 / 16
next
Slide 1: Poll
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wie schrijft er wel eens een overdracht of rapportage?

Slide 1 - Poll

De afdeling
De collega
De overdracht
De afdeling van een bedrijf.
Iemand waarmee je werkt
Document/ gesprek waarin jij het werk aan iemand anders geeft

Slide 2 - Drag question

Lesdoelen
Aan het eind van de les kan ik:
  • schrijfdoelen benoemen;
  • taal aanpassen aan publiek;
  • hoofdstructuur in een tekst gebruiken;
  • bestaat de tekst uit alinea's met kernzinnen;
  • de werkwoordspelling, hoofdletters en leestekens  en interpunctie op je juiste manier toepassen.

Slide 3 - Slide

Wie is je publiek?
  • Wat is je schrijversdoel? (informeren/ overtuigen/ amuseren/instrueren)
  • Wat weet je van je publiek?
  • Wat wil je met het onderwerp bereiken?
  • Welke tekstvorm gebruik je? (artikel, flyer, brief)
  • Hoe stem jij je taal en toon af op je publiek?

Slide 4 - Slide

Communicatiedoel
Meest voorkomende schrijfdoelen zijn:
  •  Informeren (feiten, informeren, gegevens)
  • Instrueren (aanwijzingen iets doen of maken)
  • Overtuigen (mening/ standpunt met argumenten)
  • Activeren (overtuigen waarna actie volgt)
Uit de opdracht kan je het doel halen.
Stel jezelf de vraag komt het doel over?

Slide 5 - Slide

Hoofdstructuur
  • Inleiding (onderwerp, hoofdgedachte)
  • Middenstuk (verdeeld in alinea's, uitwerking)
  • Slot (conclusie, samenvatting, aanbeveling etc.)

Slide 6 - Slide

Onderwerp, hoofdgedachte
Onderwerp van de tekst: één woord
Hoofdgedachte van de tekst: belangrijkste uitspraak over het onderwerp in één zin samengevat

Slide 7 - Slide

Alinea's en kernzinnen
  • Alinea's witregel
    boven/ beneden in tekst
  • Per deelonderwerp een alinea
  • Eerste of laatste zin
    van alinea is kernzin
  • Kernzin staat belangrijkste
    van de alinea 

Slide 8 - Slide

Verslag en rapport schrijven
  • Rapporteren is soort verslag
  •  Hoofddoel informeren
  •  Feiten
  • Objectief
  • Vaste indeling: Titel, inleiding,
    middenstuk in alinea's, slot

Slide 9 - Slide

werkwoordspelling
  • Doe- woord
  •  T.t. stam (ik-vorm) +t (hij- vorm) vul w.w. lopen in

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Oefenzinnen
  • Koos ... (verzamelen t.t.) munten en penningen.
  • Het ... (misten v.t.) flink in Bargeres.
  • Jan ... (missen v.t.) de laatste bus.
  • Mijn oom ... (erven v.t.) een stoel.
  • Zoiets ... (gebeuren t.t.) wel vaker.
  • ... (besteden t.t.) jij veel tijd aan je huiswerk?
  • De werkgever ... (vergoeden t.t.) alle kosten.

Slide 12 - Slide

Hoofdlettergebruik
  • Begin van een zin (eindig met punt) 's Middags
  • Namen: Alex Boogerd, mevrouw Van der Weijden, God, Allah
  • Organisaties en merknamen: McDonalds, iPhone, Coca-Cola
  • Aardrijkskundige namen: Schoolstraat, Nieuw- Amsterdam, Fries, Vikingen, Groot-Brittannië, het Drielandenpunt
  • Feestdagen: Kerstmis, eerste kerstdag, Valentijnsdag
  • Hist. gebeurtenissen: de Eerste Wereldoorlog

Slide 13 - Slide

Leestekens en interpunctie
  • Punt , vraagteken, uitroepteken 
  • Komma , (korte pauze, opsomming)
  • Dubbele punt : (opsomming, toelichting
    uitleg, iemand denkt of zegt)
  • Aanhalingstekens " (letterlijk
    geciteerde zinnen)

Slide 14 - Slide

Opdracht: vliegtuigje vouwen
Deze opdracht bestaat uit drie rondes:
  • Je gooit het gevouwen vliegtuigje naar de overkant van de klas. Dit doe je drie keer met een anders gevouwen vliegtuigje;
  • verwerk jullie bevindingen in een staafdiagram;
  • schrijf vervolgens een kort verslagje over de bevindingen.

Slide 15 - Slide

Gevraagde inhoud
Schrijf op de computer aan de hand van het staafdiagram:
• een kort hoofdstuk uit het middenstuk waarin je de vliegprestaties per vliegtuig beschrijft.
• een kort slothoofdstuk met conclusies en aanbevelingen voor jouw leidinggevenden wat betreft het beste vliegresultaat.

Slide 16 - Slide