Week 2 Een stageverslag schrijven

Vorige week
  • publieksgerichtheid
  • beeld van mijn publiek
  • inhoud afstemmen
  • taalgebruik afstemmen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vorige week
  • publieksgerichtheid
  • beeld van mijn publiek
  • inhoud afstemmen
  • taalgebruik afstemmen

Slide 1 - Slide

Schrijven op stage

Slide 2 - Slide

stage lopen
de stageplek
Het stageverslag
Als onderdeel van de opleiding ergens gaan werken.
Het bedrijf waar een student werkt om te leren.
Beschrijving van een stage.

Slide 3 - Drag question

Welk woord hoort bij het volgende woord: het dankwoord
A
het slotwoord
B
inleiding
C
voorwoord
D
middenstuk

Slide 4 - Quiz

Wat schrijf je in de inhoudsopgave?
A
het onderwerp van je tekst
B
wie je publiek is/ aan wie je schrijft
C
leg je de vaktaal uit die je gebruikt
D
overzicht hoofdstukken en paragrafen

Slide 5 - Quiz

Welk woord is het tegenovergestelde van het woord: minimaal
A
zo weinig mogelijk
B
zo veel mogelijk
C
maximaal
D
markeren

Slide 6 - Quiz

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
  • weet ik hoe ik informatie moet verwerken
  • ken ik het verschil tussen een nota, rapport en verslag
  • ken ik de hoofdstructuur van een tekst
  • weet ik welke voorbereidingen ik moet doen om een tekst te schrijven
  • let ik op de werkwoordspelling

Slide 7 - Slide

Informatie verwerken
  • Lezen van de tekst
  • Aantekeningen maken (steekwoorden woordspin, mindmap)
  • Samenvatten (onderstrepen/ markeren belangrijkste zinnen)

Slide 8 - Slide

Nota, rapport, verslag
  • Verslag/ rapport hetzelfde
  • Feitelijke beschrijving 
  • Hoofddoel informeren
  • Werkweek, stageperiode, activiteit, project
  • Nota: uitgebreider, lezer informeren, discussiëren

Slide 9 - Slide

Hoofdstructuur
  • Inleiding (onderwerp, hoofdgedachte)
  • Middenstuk (verdeeld in alinea's, uitwerking)
  • Slot (conclusie, samenvatting, aanbeveling etc.)

Slide 10 - Slide

Voorbereiding tekst schrijven
  • Schrijfplan
  • Zie voorbeeld uitdelen

Slide 11 - Slide

werkwoordspelling
  • Doe- woord
  •  T.t. stam (ik-vorm) +t (hij- vorm) vul w.w. lopen in

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Oefenzinnen
  • Koos ... (verzamelen t.t.) munten en penningen.
  • Het ... (misten v.t.) flink in Bargeres.
  • Jan ... (missen v.t.) de laatste bus.
  • Mijn oom ... (erven v.t.) een stoel.
  • Zoiets ... (gebeuren t.t.) wel vaker.
  • ... (besteden t.t.) jij veel tijd aan je huiswerk?
  • De werkgever ... (vergoeden t.t.) alle kosten.

Slide 14 - Slide

Evalueren
Aan het eind van de les:
  • ik weet ik informatie moet verwerken
  • ik ken het verschil tussen een nota, rapport en verslag
  • ik ken de hoofdstructuur van een tekst
  • ik weet welke voorbereidingen ik moet doen om een tekst te schrijven
  • ik let op de werkwoordspelling

Slide 15 - Slide

Volgende keer
  • Schrijf je een verslag van je stage aan de hand van een schrijfplan.
  • Vul het schrijfplan in op stage en neem deze volgende keer mee.

Slide 16 - Slide

Maken
Thema: Beroepspraktijkvorming
Taak 8: Een stageverslag schrijven
Maken: boek 7, 8, 9, 10
7 t/m 9 werkwoordspelling
(t.t. / v.t./ voltooid deelwoord)
10 het juiste woord
Boekendoosopdracht


Slide 17 - Slide