- Je kunt praten over wat je aan het doen bent en wat iemand anders aan het doen is.
- Je kunt je huis beschrijven in het Engels.
- Je kunt de weg wijzen en vragen in het Engels.
- Je weet de woordvolgorde in een Engelse zin.
- Je kunt some en any gebruiken.
- Je kunt woorden in het meervoud zetten.
- Je kunt aanwijzende voornaamwoorden toepassen.