week 5 les 1

  • écouter
  • les devoirs
  • la grammaire / het bijvoeglijk nmw
  • lezen / werkbladen
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend voor mijn luistertoets en met spreken
  • snap ik hoe het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt in het Frans

1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  • écouter
  • les devoirs
  • la grammaire / het bijvoeglijk nmw
  • lezen / werkbladen
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend voor mijn luistertoets en met spreken
  • snap ik hoe het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt in het Frans

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Overhoren woordjes - schrijf op
Le rez-de chaussée
la pharmacie
la deuxième rue à droite
le cheval
gagner
il décrit
à côté de - sous - devant

Slide 3 - Slide

Wat weet je over het bijvoeglijk nmw in het Frans?
plaats in de zin
uitgangen
rouge/français
uitzonderingen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Schrijf op!

Slide 6 - Slide

Maar..... let op !

 Un pantalon rouge.           -->           Une robe rouge.
  • Geen extra -e, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e.


Un garçon
 français.          -->           Deux garçons français.
  • Geen extra -s, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s.

Slide 7 - Slide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Un film intéressant.

Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
 achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Slide

Maar deze staan ervóór 

Slide 9 - Slide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les voitures (f) sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les chats (m) sont (rood)
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Olivier et Marc sont (frans)
A
francais
B
francaise
C
francaiss
D
francaises

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Marianne est (verdrietig)
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les sacs sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Mon grand-père est (oud)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Slide 20 - Link

Nakijken individueel of samen
exercices 16c en d

Slide 21 - Slide

Exercices 16c en 16d
mettre - aandoen
interro - overhoring
chaussures - schoenen (f)

Slide 22 - Slide

wit - blanc
aardig - gentil
beste - meilleur
nieuw - nouveau
rustig - calme
mooi - beau/belle
Nederlands - hollandais
verschrikkelijk - horrible
zwart - noir
rok - jupe (f)
auto - voiture (f)
groen - vert
rood - rouge
overhemd - chemise (f)
maat - taille (f)
goed - bon, bonne
leraar - prof
streng - strict
bloemen - fleurs
geel - jaune
ouders - parents (m pl)
sportief - sportif

Slide 23 - Slide

Lire feuilleton
of extra werkbladen

Slide 24 - Slide