Stijl 3F: zij - hun - hen

Wanneer gebruik je 'zij', 'hun' en 'hen'?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wanneer gebruik je 'zij', 'hun' en 'hen'?

Slide 1 - Slide

Hun, hen en zij/ze worden vaak door elkaar gehaald. Vooral hun wordt vaak verkeerd gebruikt.

Hun gebruik je:
  • als bezittelijk voornaamwoord;
  • als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
  •  Dat is hun bal.
  •  Ik heb hun een cadeautje gegeven.

Slide 2 - Slide

Hen gebruik je:
  • als lijdend voorwerp;
  • na een voorzetsel.
  •  Ik heb hen gezien.
  •  Ik heb het cadeautje aan hen gegeven.

Slide 3 - Slide

Met hun of hen verwijs je naar personen, niet naar dieren of dingen. Als het lijdend of meewerkend voorwerp een ding of dier is, gebruik je ze.
  •  Ik ben mijn handschoenen kwijt. Heb jij ze gezien?
  •  Mijn vader heeft twee koeien. Hij geeft ze elke dag hooi.

Slide 4 - Slide

Ik heb (zij / hun / hen) gevraagd het te vergeten.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 5 - Quiz

Het is beter (zij / hun / hen) erbij te betrekken.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 6 - Quiz

Je kunt het toch aan (zij / hun / hen) vragen?
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 7 - Quiz

(Zij / Hun / Hen) zullen dat heel fijn vinden.
A
Zij
B
Hun
C
Hen

Slide 8 - Quiz

Ik schaam me dat ik (zij / hun / hen) zo rot heb behandeld.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 9 - Quiz

(Zij / Hun / Hen) zullen je erg missen.
A
Zij
B
Hun
C
Hen

Slide 10 - Quiz

(Zij / Hun / Hen) zijn ook gastvrij
A
Zij
B
Hun
C
Hen

Slide 11 - Quiz

Ik ga vanaf nu vriendelijk tegen (zij / hun / hen) zijn.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 12 - Quiz

Hij moet zich met (zij / hun / hen) verzoenen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 13 - Quiz

Ze weigeren met (zij / hun / hen) mee te doen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 14 - Quiz