thema 5 taalverzorging ott/ ovt

Starttaal B
Taalverzoring 
v.a blz  56

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Starttaal B
Taalverzoring 
v.a blz  56

Slide 1 - Slide

tegenwoordige tijd 

Ik ga vandaag met vrienden op de fiets naar het park


pak je wisbord en schrijf een zin in de tegenwoordige tijd 


Slide 2 - Slide

Verleden tijd 

Mijn vrienden brachten mij gisteren naar de trein



pak je wisbord en schrijf een zin in de verleden tijd 

Slide 3 - Slide

Zet de zin in de verleden tijd
- Ik ga naar huis

Slide 4 - Open question

Maken
 bladzijde 58/ 59-  opdracht 6
Bladzijde 60- opdracht 7  


Zelfstandig, in stilte
Ben je klaar?  werk aan je taalportfolio 

timer
10:00

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm blz 58
De persoonsvorm is een werkwoord dat in elke zin staat.
Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden door de zin van tijd te veranderen: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom. 
Het werkwoord dat in de zin verandert, is de persoonsvorm.


Slide 6 - Slide

Persoonsvorm vinden 
Voorbeeld: Mijn neef rijdt graag in zijn auto.
De persoonsvorm vinden:

− De zin van tijd veranderen: 
Mijn neef reed graag in zijn auto.

Slide 7 - Slide

persoonsvorm vinden: 
door de zin van tijd te veranderen:
 tegenwoordige tijd                              verleden tijd  (of andersom) 


Het werkwoord dat in de
zin verandert, is de persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm 
Hij drinkt 6 bier  
( tegenwoordige tijd/ verleden tijd?) 

maak hier nu verleden tijd van:
............................

Slide 9 - Slide

Wat is de verleden tijd van
Slaan
A
Sloeg
B
Sla
C
Sloegde
D
Slade

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?
De juf wil meer salaris
A
salaris
B
juf
C
wil
D
salaris

Slide 11 - Quiz

opdracht 6 uitleg. Zoek de persoonsvorm 
− Lees de zin en omcirkel alle werkwoorden.
− Schrijf de zin in de andere tijd. Kijk hierbij goed of je de zin naar de tegenwoordige tijd of de verleden tijd moet 
veranderen.
− Onderstreep het werkwoord dat verandert in de zin die je hebt geschreven: dit is de persoonsvorm.
kijk naar het voorbeeld in je boek: blz 58

 De buschauffeur wil stipt op tijd vertrekken.

Slide 12 - Slide

Maak nu
opdracht 6 blz  58/ 59 
Zelfstandig en in stilte 
we kijken zo samen na



vragen? 
timer
10:00

Slide 13 - Slide

tijd over? 
ren je rot

Slide 14 - Slide