Markt en Overheid - marktvormen

1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

In welk marktvorm functioneert Transavia?
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Heterogeen oligopolie

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoonnetwerken?
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 18 - Quiz

Wat voor een marktvorm past bij de bloemenveiling?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 19 - Quiz

Welke marktvorm kent een klein aantal aanbieders (die het grootste gedeelte van de markt in handen hebben?)
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 20 - Quiz

Bij welke marktvorm zal een prijsstijging het grootste effect hebben op de afzet?
A
heterogeen oligopolie
B
volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 21 - Quiz

GEEN kenmerk van de marktvorm volkomen concurrentie is ...
A
veel aanbieders
B
heterogeen product
C
vrije toe- en uittreding
D
transparante markt

Slide 22 - Quiz

De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.

A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 23 - Quiz

Deze marktvorm(en) kent/kennen een transparante markt
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 24 - Quiz

Deze marktvorm(en) kent/kennen een heterogeen product
A
oligopolie
B
monopolistische concurrentie
C
monopolie
D
volkomen concurrentie

Slide 25 - Quiz

Deze marktvorm(en) kent/kennen moeilijke toetreding
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 26 - Quiz

De waarde van een prijselasticiteit (Ev) is -0,2. Deze elasticiteit is
A
inelastisch
B
elastisch

Slide 27 - Quiz

Er is sprake van welvaartsverlies door het instellen van een maximumprijs of een minimumprijs
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Wat bereken je met MO=MK
A
De hoeveelheid producten voor maximale winst
B
De P voor maximale winst
C
Hoe groot je winst is.
D
De P waar je geen winst, maar ook geen verlies maakt

Slide 29 - Quiz

Maximale omzet bereik je door..
A
TO=TK
B
MO=MK
C
MO=0
D
Qa=Qv

Slide 30 - Quiz

welke prijs hoort bij maximale omzet?
A
7
B
5
C
50
D
30

Slide 31 - Quiz

een maximumprijs is er om de producent te beschermen
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz