Les 2: Een voorbeeld zoeken

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lezen
  • Tijd: 10 minuten

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Huishoudelijke mededelingen
- Huiswerk nakijken
- Uitleg
- Aan de slag
- Huiswerk
- Afsluiting


Slide 3 - Slide

Huishoudelijke mededelingen
  • Hand opsteken als je iets wilt zeggen;
  • Niet praten als iemand aan het woord is;
  • Denk erom dat je je spullen bij je hebt.

Slide 4 - Slide

Huiswerk nakijken
Opdracht 1 t/m 5 (blz. 212 t/m 215)

Tijd: 7 minuten


Slide 5 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt voorbeelden vinden die horen bij een moeilijk woord in de tekst.
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

Slide 6 - Slide

Een voorbeeld zoeken

  • Lees je een moeilijk woord? -> Kijk of er voorbeelden van dat woord in de tekst staan. 

Slide 7 - Slide

Een voorbeeld zoeken

  • Joris is gek op watersporten (kanoën, surfen, waterskiën).

  • Ik lust geen melkproducten, zoals kwark of kaas.

  • Op koningsdag bespeelden kinderen in het Vondelpark blaasinstrumenten: dwarsfluit, saxofoon en trompet. 

Slide 8 - Slide

Letterlijk
  • Letterlijk betekent dat je met woorden precies zegt wat je bedoelt.

  • De man is stinkend rijk.
  • Letterlijk: De man is rijk en stinkt.


Slide 9 - Slide

Figuurlijk
  • Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.

  • De man is stinkend rijk.
  • Figuurlijk: De man is heel rijk.

Slide 10 - Slide

Het elftal won op zijn sloffen van de tegenstander.
  •  Letterlijk: De spelers speelden op hun sloffen.
  •  Figuurlijk: Ze wonnen gemakkelijk.


Slide 11 - Slide

Aan de slag
Wat: Opdracht 2, 3 en 4 (blz. 77 en 78)
Hoe: Zelfstandig
Hulp: Steek je hand op óf kom vooraan bij het bureau zitten
Tijd: 10 minuten

Klaar?: Lezen in je leesboek


Slide 12 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt voorbeelden vinden die horen bij een moeilijk woord in de tekst.
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

Slide 13 - Slide

Huiswerk
- Leren: Theorie H3 woordenschat
- Maken: Opdracht 2, 3 en 4 (blz. 77 en 78)
- Meenemen: Een leesboek!




Slide 14 - Slide