TA5. 4.1.4 werkwoorden tt en vt

doel:
Ik leer wat verleden tijd is.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Basisschool

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

doel:
Ik leer wat verleden tijd is.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 3 - Slide

Welk woord staat in de verleden tijd?
Ozosnel sprong op het dak.

Slide 4 - Mind map

Welk woord staat in de verleden tijd?
De Pieten strooiden met pepernoten.

Slide 5 - Mind map

Welk woord staat in de verleden tijd?
Sinterklaas zwaaide naar groep 5.

Slide 6 - Mind map

Welk woord staat in de verleden tijd?
De luisterpiet was niet doof.

Slide 7 - Mind map

Ik sprong over het hek.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Pieter bakt heel veel pepernoten.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quiz

Wij fietsten naar oma toe.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Steijn steekt zijn vinger op.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 11 - Quiz

Nanet zette haar schoen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 12 - Quiz

gaan (VT)
We...............naar de dijk.
A
gaan
B
ga
C
ging
D
gingen

Slide 13 - Quiz

zitten(VT)
In mijn rugzak................een banaan.
A
zit
B
zat
C
zaten
D
zitten

Slide 14 - Quiz

schoppenVT)
Sep............de bal in de goal.
A
schopte
B
schopt
C
schupte
D
schopten

Slide 15 - Quiz

Ik kan zelf aan het werk met deze les over enkelvoud en meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Slide 16 - Poll

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 17 - Slide